Posts tonen met het label artikelen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label artikelen. Alle posts tonen

zaterdag 20 december 2014

Artikel. Een ondergeschoven kindje

Het leerlingenaantal daalt gestaag. Scholen van allerlei signatuur verliezen leerlingen en openbare scholen verliezen –vooral in de grote steden- net even wat meer leerlingen. Ze lijken een ondergeschoven kindje te worden. Dat is treurig want openbaar onderwijs is toevallig wel mijn kindje. Ik hou er veel van. Wie googelt op de woorden openbare school en ondergeschoven kindje komt heel wat zogenaamde en echte gebreken tegen op het internet: gymlessen, muzieklessen, voorschoolse- en tussen schoolse opvang, de slimme leerling, de beelddenkende leerling, de langzame leerling, alsmede de leerling die niets over dementie weet, onderricht moet krijgen in zus of zo, het wemelt op het net van de zaken die niet of onvoldoende aandacht krijgen in het openbaar onderwijs maar de belangrijkste verbinding tussen ondergeschoven kindje en openbaar onderwijs wordt gek genoeg nergens genoemd: namelijk dat het zelf zo kindje is. Een ideale wereld zou alleen maar openbare scholen moeten kennen. Hier en daar wat opgesierd met Dalton-Jenaplan- of Montessori versierselen, vooruit.. de Vrije School heeft ook rechten maar dan houdt het toch wel op. Al die segregatie in schoolkeuze leidt tot verdeeldheid, tot een wij-zijn-beter-dan-zij-mentaliteit. Verdeeldheid is het laatste waar je jonge kinderen mee lastig zou moeten vallen. Het veroorzaakt muren, scheidslijnen, eilandjescultuur, conflicten en er is een reëel gevaar dat je op deze wijze een prediker voor eigen parochie, een koppensneller of anders wel een trol op het internet wordt . Waarom woedt de Verschrikkelijke Krimpziekte (met dank aan Roald Dahl) dan toch erger in het openbaar onderwijs dan elders? Ik werd pas echt ongerust toen de een na de andere jonge collega bij mij op school liet weten dat zij haar kind bij het bijzonder onderwijs had aangemeld. Zonder dat ik het aan ze had gemerkt - ik denk dat ze er zelf ook verrast door waren- hadden ze een katholiek dan wel protestants christelijk tintje bij zichzelf ontdekt. Ook kwam hier en daar een dwingend geografische aspect om de hoek kijken: de openbare school was wel 100 meter verder lopen dan de protestantchristelijke! Ik vond het een zorgelijke ontwikkeling. Als zelfs de uitvoerders van openbaar onderwijs er niet meer in geloven hoe moeten ouders van leerlingen dan bewogen worden om een keuze te maken voor openbaar onderwijs? Het meest verbazingwekkende aan deze zaak was nog wel dat deze collega’s met enig angst en beven hun positie op de afvloeiingslijst in de gaten hielden. Hoe nu? Op mijn mindere momenten riep ik dan ook narrig dat ze juist als eerste hoorden af te vloeien. In het blad School van maart jongstleden stelt Annemarie Juli zich voor als nieuw bestuurslid van de VOS/ABB. ” Het openbare karakter van onze scholen{..} is geen vrijblijvend attribuut en zeker geen aanduiding van een restcategorie”, betoogt ze. Onbedoeld legt Juli hier de vinger precies op de zere plek. Ik had duidelijk op het verkeerde begrip gezocht op het internet. Openbare scholen worden wel degelijk door veel ouders gezien als een restcategorie. Wie op het internet zoekt op ‘openbaar onderwijs’ en ‘afvoerputje’ vindt zelf nog veel meer hits. De Vereniging Openbaar Onder (VOO) organiseerde dit voorjaar een campagne om het openbaar onderwijs met al haar mooie uitgangspunten weer op de kaart te zetten maar verder dan wat ludieke acties kwam het niet. In het huidige wat grimmige klimaat zetten ludieke acties helaas onvoldoende zoden aan de dijk. Want grimmig is het. Nu we het onderling in deze samenleving bijna over niets meer eens kunnen worden en veel wezenlijke discussies snel een verhit karakter aannemen trekt iedereen zich steeds verder terug op zijn eigen gebied: ons soort mensen in ons soort wijken op ons soort scholen. Exit openbaar onderwijs, ook al verdien je er je brood. De concurrentiestrijd waarin scholen in deze neoliberale tijden verwikkeld zijn geraakt helpt ook al niet mee om de positie van het openbaar onderwijs veilig te stellen. Natuurlijk breken de besturen van alle zuilen zich het hoofd om de uitstroom te keren. Er wordt driftig in een steeds kleiner wordende vijver gevist. Omdat er op openbare scholen geen geloof is dat hen bindt, geen hemelse orde waarop terug gevallen kan worden wordt er al snel gevraagd om zich anderszins te onderscheiden. Maar dat is niet gemakkelijk. De corebusiness van een school bestaat uit rekenen, taal en lezen en moet aan wettelijke normen voldoen. Dus wordt het meer in de details gezocht: onderwijs aan hoogbegaafden, meerbegaafden, extra aandacht voor hoog gevoeligheid, beeld denken, techniekonderwijs, continuroosters, de een na de andere oekaze bereikt de scholen in de hoop dat de uitvoering van deze richtlijnen tot een verminderde uitstroom en zelfs toestroom leiden. Soms helpt het. Sterrenscholen zijn op dit moment erg populair. Maar meestal helpt het niet of erger: bij de concurrent doen ze precies hetzelfde. Dan maar van concept veranderen: School A. kan best een Jenaplan school worden. School B. een Sterrenschool. School C. en D. kunnen fuseren en samen als een feniks uit de as herrijzen. Het lijkt allemaal logisch maar de werkelijkheid is weerbarstig. Het ene team heeft niets met Jenaplan, het andere vindt het werken met een Sterrenschoolconcept veel te omslachtig, weer een ander is in meerderheid te oud om aan een continurooster te wennen. Elk jaar wordt er verwoed met concepten, leerkrachten en soms hele teams over de scholen geschoven en als het allemaal erg chaotisch of vermoeiend wordt staat iedereen plotseling tegelijk stil en wijst kwaad naar de directeur. Als we maar een andere directeur zouden hebben! En hup daar schuift ook de directeur. En onderwijl woekert de Verschrikkelijke Krimpziekte voort: daar gaat weer een ouder met een drietal kinderen omdat het gras groener is aan de overkant, daar gaan weer vijf klasgenootjes in de slipstroom mee, daar raakt een klas ineens zoveel meisjes kwijt dat de rest van de meisjes ook maar mee gaat. En steeds vaker worden er geen leerlingen aangemeld omdat er doodgewoon geen leerlingen zijn. Het openbaar onderwijs zieltoogt. Van het ondergeschoven kindje zijn op dit moment alleen de wanhopig trappelende beentjes nog zichtbaar. En het is zo’n mooi kindje.

zaterdag 8 november 2014

Artikel. En nog is het einde niet in zicht.

Hoewel jonge collega’s vanwege de krimp van het leerlingenaantal bij bosjes in de rddf geplaatst worden of alleen in geval van ziekte nog een schoolklas binnenkomen is het einde van mijn inmiddels 37-jarige onderwijsloopbaan nog lang niet in zicht. Ik sta daarin niet alleen. Het personeelsbestand op de school waar ik werk bestaat voor 70 procent uit (eind)vijftigers en zestigers. Als alles gaat zoals de ‘bovenonsgestelden’ bepaald hebben dan zullen wij op het moment dat we met pensioen gaan meer dan 45 jaar gewerkt hebben. In veel gevallen full time. Dat is onwaarschijnlijk lang. Dat is ook onafzienbaar lang. Het is dan ook niet voor niets dat er onder deze collega’s gemopperd, gezucht en hier en daar flink gezanikt wordt. Wie schiet er nou wat mee op dat wij onszelf tot in lengte van jaren krakkemikkig en op ons tandvlees de drempel van de school over slepen terwijl er een jongere garde is die niet of nauwelijks aan het werk komt of alleen het treurigste invalwerk mag doen. Daar komt bij dat er tijdens het schoolleven van de generatie waar ik deel van uit maak enorm veel onderwijsveranderingen hebben plaatsgevonden. Er is heel wat huisgehouden en rondgedanst op onze ziel dus ik snap al dat gemopper wel. En soms zanik en zucht ik dan ook van ganser harte mee. Zo ben ik zo langzamerhand allergisch voor bepaald vergadermomenten: ja hoor, daar gaan we weer.. daar komen die hoofdluizen weer aankruipen, o get, collega A begint toch weer niet opnieuw over de rotzooi in de school? Ah nee hè…gaat B nu echt dat hele draaiboek regel voor regel voorlezen? Och hemeltjelief daar komt het taakbeleid weer aan de orde, waarom doen we toch steeds alsof dat werkt? Is de ouderraad het onderling niet eens over de festiviteiten? Vertel me eens wat nieuws. Allemachtig, duurt dit echt nog een uur…wat jammer van mijn leven. Een hele oude zeurderige vrouw ben ik op dat soort momenten. Echt een pain in the neck. Dat geldt ook voor scholingen. Als ik een scholing zou leiden waar iemand als ik in het publiek zou zitten dan zou ik er geen moment over aarzelen om die persoon eruit te mikken. Ik misdraag me soms echt. Ik slaag er gewoon niet meer in om al die van boven opgelegde modieuze flauwekul , voorzien van al die al even doorzichtige scholingsmiddelen (flappen met slechte samenvattingen die wemelen van de spelfouten, Roos van Leary, domme groepsopdrachten, Roos van Leary, suffe spelletjes, Roos van..) serieus te nemen. En ja ook ik mopper evenals mijn hele generatie op dat leerlingvolgsysteem. Niet omdat ik vind dat we niets moet administreren, dat moeten we wel, maar omdat dit systeem een doel op zich geworden is. Zoals ik laatst las op een Amerikaanse onderwijs site: crazy is crazy but we can administer it. Waarom stap ik dan ondanks het vooruitzicht nog zo’n kleine tien jaar door deze bergen flauwekul te moet waden toch elke dag redelijk vrolijk en opgewekt de school binnen? Nou dat is simpel: ik vind ze leuk, die leerlingen van me. En als ze van nature niet erg leuk zijn vind ik ze boeiend. Altijd weer. Jaar in, jaar uit. Dat gaat niet over. Daarnaast hou ik gewoon van uitleggen en verhalen vertellen. Het maakt niet uit of dat steeds hetzelfde verhaal is. Het gaat hier per slot niet om luizen of wat rotzooi in de school maar om wezenlijke dingen. Nuttige zaken, interessante zaken. Ik probeer steeds een nieuwe draai aan mijn lessen te geven of een nieuwe invalshoek te creëren en als dat niet lukt is het een goede oefening in geduld. Ik hou ook van kijken naar groepsprocessen, van het ingrijpen in groepsprocessen, van het falen, nadenken en opnieuw proberen. Ik zoek graag uit wat het ene kind beweegt om iets te doen en wat het andere weerhoudt. Ik wil graag weten waarom Arno zo snel boos met de deuren slaat, Marloes direct om alles moet huilen en Sanne op haar lip bijt als ik vraag of ze haar rol in een conflict toe wil lichten. Bovenal probeer ik leerlingen te leren om over al deze grenzen heen te stappen. Dat geldt ook voor mijzelf. Er valt ook voor mij namelijk veel te leren van boos met de deuren slaan, snel huilen en op je lip bijten. En dat allemaal zonder flappen en Roos van Leary. Maar goed beschouwd geldt dit plezier in het vak, want dat is het, nog steeds voor veel eind vijftigers en zestigers. Het is ook niet het werk voor de klas dat hen bezwaart maar ‘dat wat er allemaal bij komt’. Al die extra werkzaamheden zorgen er voor dat veel oudere collega’s vaak als de karikatuur uit het liedje van Brigitte Kaandorp door de school sloffen: ik heb een heeeel zwaaaar leven…moeilijk, moeilijk, moeilijk. Als we nog met enig plezier die halve eeuw vol willen maken dan moeten we beginnen met niet zo vreselijk braaf te willen zijn. Braafheid is de gesel van dit vak. Er wordt geen les leuker van en geen kind enthousiaster. Mijn remedie is: ga zingen met de kinderen. Verzin doorzichtige smoezen om onder nutteloze tijdrovende activiteiten uit te komen. Voel nooit enige morele weerstand om zo’n doorzichtige smoes te verzinnen. Zet om de haverklap iets nieuws op poten, let wel: om de kinderen iets te laten leren of ervaren, nooit om je bazen te behagen. Zorg dat je op tijd naar huis gaat, kijk films, fiets, zeil, borduur, lees, ga lekker uit eten maar kijk nooit naar de mail van je werk en check altijd per ongeluk uit van gemeenschappelijke schoolaccounts. Laat nakijkwerk op school. In de papiercontainer mag ook. Laat het vaste lesprogramma los. Een voorspelbaar programma doodt alle levendigheid. Verras de kinderen. Verras jezelf. Ga nooit achter je bureau zitten, het is een plek van verveling. Zanik zo nu en dan flink maar zeur nooit.

maandag 7 februari 2011

De gelukkige klas.


-Pak maar een kruk, zeg ik als Jamie de klas binnenkomt. Ze knikt slaperig en tilt zo zachtjes mogelijk een kruk naar een open plek in de kring. Jamie wil geen aandacht voor haar late binnenkomst. Haar moeder heeft zich verslapen, hoe vaak kun je zoiets toelichten? Tim hervat zijn verhaal.
- Nou ik zat dus lekker te lezen zondagmiddag en toen zei mijn moeders ineens dat ze zo’n zin had om iets leuks te doen. Nou dan weet ik het wel. Dan moeten we weer naar het bos, wan-de-len, Tim spuugt de lettergrepen bijna uit, -of naar een museum, ra-re din-gen kij-ken. Hij zet zijn armen op zijn knieën en kijkt links en rechts de kring langs en zucht diep. -Gisteren gingen we naar het Coda-museum hier in de stad. Niet te geloven zo saai, waarom laat mijn moeder ons...
De deur gaat opnieuw open. Myrthe komt binnen. Nou ja, binnenkomen.. het is meer een entree. De deur zwiert open, ze zet haar hand in haar zij, gooit haar haar naar achteren.
-Goedemorgen juf.
-Goedemorgen Myrthe, groet ik terug.
-Sorry dat ik te laat ben, vervolgt ze achteloos, ik pak wel even een kruk. Dat is makkelijker. Schik eens op Jimmy, ik wil graag naast Femke zitten.
Ook Myrthe’s moeder verslaapt zich regelmatig. Het enige wat Myrthe daar lastig aan vindt is dat ze zo weinig tijd heeft om haar toilet te  maken.
-Zit mijn haar wel goed, fluistert ze tegen Femke. Femke schikt nog wat aan haar haarknip. -Zo zit het wel goed geloof ik. -Ja, dat is niet goed genoeg hoor, moppert Myrthe. Ah, juf. Mag ik nog even naar de wc?
-Was je uitverteld Tim, vraag ik. Tim knikt. De beurt gaat naar Jimmy. Jimmy had zich de hele vorige week verheugd op het weekeind dat hij met zijn vader door ging brengen. Zijn ouders zijn gescheiden en hij ziet zijn vader soms maanden niet. Hoe was het, vraag ik enthousiast. Jimmy zakt onderuit, hij kijkt somber.
-Niks aan, antwoordt hij. Helemaal niks aan. We moesten met de vrachtwagen naar allerlei winkels. Mijn vader bleef steeds heel lang weg en dan zat ik daar maar ik die cabine. We stonden ook nog lang in een file. Ik was blij dat ik weer naar huis kon.
Myrthe kijkt getroffen in zijn richting. -Aah, wat lullig voor je en je had je nog wel zo verheugd. Ik veer op. -Je weet vast een beter woord om je medeleven uit te drukken, zeg ik. -Oeps, sorry juf, antwoordt Myrthe terwijl er een brede lach op haar gezicht doorbreekt, ik bedoel natuurlijk dat het zielig is. Jimmy knikt instemmend. Het is zielig, dat vindt hij zelf ook. Dan schrikt Kirsty ineens op. -Waar is Stanley juf? 
Ik kijk op de klok. Het ziet er naar uit dat zijn moeder vandaag niet uit zichzelf wakker wordt. -Praat maar even door, zeg ik, dan bel ik wel even naar zijn huis. Terwijl ik opsta, begeeft Myrthe zich al in de richting van mijn stoel. -Goed, zegt ze terwijl ze een feilloze imitatie van mij ten beste geeft, -wie heeft er verder nog wat te vertellen, o ja, ikzelf….
Het duurt lang voor er aan de ander kant van de lijn iemand  opneemt. Het duurt echter maar een paar minuten voordat Stanley de klas binnen rent. -Sorry, sorry, sorry, zegt hij beschaamd. De slaap zit nog in zijn ogen. Hij heeft ook zomaar wat aangetrokken. -Heb je wel gegeten, vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. -Gedronken dan? Nee, dat doe ik nooit, mompelt hij terwijl hij zijn stoel pakt. -Pak maar een kruk, dat gaat sneller, wijs ik. Stanley kijkt onwillig. -Liever niet juf, dat zit zo dom. Hij probeert zijn stoel tussen twee andere stoelen te zetten. Het lukt niet. Het zijn nieuwe stoelen. Prachtige stoelen, in verschillende kleuren, met aan de onderkant stijlvol uiteenlopende poten. Helaas laten deze poten zich maar moeizaam in een rij of in een kring zetten. Een consciëntieuzer type dan ik zou de kring dan ook van te voren klaar laten zetten door de klassendienst. Als Stanley en zijn directe buren eindelijk uitgestommeld zijn, peinst Myrthe er niet over om mijn stoel te verlaten. -Gaat u daar maar zitten, zegt ze terwijl ze naar haar eigen stoel wijst, -wij willen namelijk allemaal heel graag weten hoe uw weekeind was. Iedereen knikt. Ze gaan er eens goed voor zitten. Ik vertel.
-Nou eh..eerst ging ik naar de markt… Vinger. Ja Kim?
-Ging u alleen?
-Nee, ik ging niet alleen. En eh…toen ben ik nog even naar de kapper geweest. Vinger. Ja Greg?
-Is uw haar opnieuw geverfd? 
-Hoe kom je erbij Greg. Denk je dat dat al nodig is op mijn leeftijd?
-Ja juf, ik bedoel nee juf. Geproest.
-En eh….., vervolg ik, ik ben ook nog uit eten geweest. Vinger. Ja Jennifer? 
-Was u daar alleen? -Nee, daar was ik niet alleen.  Gefluister. Gegiechel. Ze vragen naar de bekende weg. Ze weten heel goed met wie ik was.

Consternatie. Een opstootje bij de keuken. Mevrouw van Bakel heeft zich misdragen bij de avondvierdaagse. Van het ene op het andere moment had ze een duistere kant van zichzelf laten zien.
-Ze trok telkens maar een petje over mijn hoofd, klaagt Ron de conciërge.
-Je hebt toch altijd een petje op je hoofd, zeg ik.
-Ja maar deze vond ik niet mooi, pruilt Ron, maar dat kon haar niets schelen. Ik moest perse dat ene petje op mijn hoofd. Ik weet ook niet waarom. Ze randde me bijna aan.   
-Had ze wat gedronken, vraagt Bas, de directeur.
-Nee, ze was eerst heel uitgelaten en daarna was ze ergens boos om, vertelt Marjan. -Ze ging er ook steeds met haar groepje vandoor. Even later stond ze ons dan op te wachten en riep dan heel boos, ‘he, he, nou,nou, daar heb je basisschool de Flierefluiter dan eindelijk!’ Het was echt heel onaangenaam.
-Ze heeft waarschijnlijk een stiekeme verhouding, oppert Louise. Er valt een stilte. Bas verslikt zich in zijn koffie.
-Ja, zoiets overkwam ons jaren geleden toch ook met mevrouw Tempelman, vervolgt ze, die had ’t aangelegd met de vader van Tom. Maar dat kwamen we pas te weten nadat ze ons eindeloos had lastig gevallen met een opsomming van onze gebreken. Ze zoekt waarschijnlijk een aanleiding om weg te gaan voordat iedereen er achter komt.
-Het kan ook zijn dat het door de avondvierdaagse zelf komt, zeg ik, dat er plotseling iets bij je knapt als je jaar in jaar uit zo zinloos in grote groepen door die bossen sjokt. Bas schudt zijn hoofd. Hij kijkt gekweld. Hij wordt zichtbaar ongelukkig van conflicten. -Ik heb dit echt niet zien aankomen, zegt hij, ik begrijp het ook niet maar ik zal maar eens bij haar langs gaan.
-Laat haar maar hier komen, probeert Louise nog, per slot is zij degene die raar doet.
Maar Bas is al onderweg.

Op vrijdagmiddag gaan we zingen. Altijd. Daar heb ik zelf niets over te beslissen. Al heb ik net een knetterende ruzie  achter de rug, al bonzen mijn slapen van de hoofdpijn, ze willen zingen. Als ik de klas binnenkom zitten ze al in een kring om de groepstafel heen. Ralph houdt mijn gitaar in de aanslag, Tim heeft alle muziekboeken keurig uitgestald.  
-Kinderen, brult Myrthe theatraal, nu allemaal even stil want we gaan zingen! De klas valt stil. Ze kijken geamuseerd naar Myrthe. Ga je gang juf, gebaart deze.
-Dankjewel Myrthe. Ik stem mijn gitaar en blader in de muziekboeken.
-Eerst Olga juf, eerst Olga! -Nee, Julia, Julia is veel leuker. De verzoeknummer vliegen me om de oren.
Ik steek mijn hand in de lucht. Het wordt stil.
-Het lijkt me handiger dat ik de volgorde bepaal. Ze knikken. –O.k. Kom maar op met die oude Rus, zeg ik, terwijl ik de begintonen aan laat zwellen en daar galmen de koude avonturen van een verliefde Rus op zoek naar de onwillige Olga al door het lokaal. Gevolgd door het ietwat hardvochtige lied over de lichamelijke ongemakken van ene Julia en uitmondend in een met veel ritmisch geklap omgeven Surinaams liedje. Ik heb geen idee meer met wie ik net zo’n knetterende ruzie had en  mijn hoofdpijn is verdwenen. Dan zet ik het lied ’s Avonds in de keuken met Dina in. Met deze klas kan ik dat rustig doen. Het komt niet in hun hoofd op om Dina ergens anders te situeren dan in de keuken. Mijn vorige klas veel snodere plannen met deze arme vrouw. Ik had geen idee waarom dat lied zo populair was. Tot ik nauwkeurig luisterde. Daarna ging Dina in de ban.


Ergernis. Terugkerende ergernis. Tom en Jimmy lopen tijdens de handenarbeidles op vrijdagmiddag met de staart tussen de benen  terug het lokaal in en leggen hun petjes op hun tafel.
-Wat doen jullie, vraag ik nietsvermoedend.
-We mogen bij meester Henk onze petten niet op, zeggen ze.  Henk staat in de deuropening. De vleesgeworden autoriteit. Een oppermachtige blik in de ogen.
-Je weet hoe ik over die petten denk, zegt hij alsof ik ook 11 ben. Ik zeg niets. Henk en ik werken al 20 jaar samen en we worden het nooit eens over dit punt. Zogauw het weer opspeelt doet Henk net alsof hij voor de wereldvrede is en ik niet. Het haar van Tom en Jimmy zit zo zonder hun petjes plat en raar, ze duwen hun vingers er door heen in de hoop dat er nog ergens een paar haren goed willen gaan staan. Het is ijdele hoop. Ze werpen een snelle bozige blik in de weerspiegeling van het raam. Dan kijken ze me verslagen aan en lopen achter Henk aan. Ze zien er bloot uit. Kwetsbaar ook. Sommige jongetjes horen een petje op te hebben. Het maakt deel uit van wie ze zijn. Zoals een fleurige haarband of een mooie haarknip deel uitmaakt van het zelfbewustzijn van sommige meisjes. Ik zou het natuurlijk voor ze op moeten nemen. Maar hoe? Ze zitten vanmiddag immers bij Henk. Maar het zijn verdorie wel mijn leerlingen! 

-Ze verschuilen hun ogen achter zo’n klep, knettert Henk dan op momenten dat we weer eens een poging doen tot een eensgezinde aanpak.
-Dan vraag je toch gewoon of ze iets verder omhoog kijken, zucht ik, of je laat ze de klep naar achteren draaien. Wat beweegt je toch met die kruistocht? 
Vervelende pietlut versus bandeloze vrouw. 20 jaar rollenspel.

Het is een geweldig leuk stel. De interne verhuizing van deze school zou een stuk minder soepel zijn verlopen zonder hun niet aflatende inzet, hun improvisatievermogen en hun enthousiasme. Ik hoef nooit te zeggen wat er moet gebeuren. De magazijnen worden in record tempo uitgeruimd, de tafels en kasten razend snel verplaatst. Ze klagen nooit, hebben onderling de grootste lol en zijn altijd even teleurgesteld als ik resoluut de volgende rekenles aankondig. –Maar we zijn nog niet klaar. –Morgen verder.
De circuits die ik elke woensdag met hen opbouw in de gymzaal zijn ingenieuzer dan ooit. Ik hoef op het laatst zelf niets meer te verzinnen. De plannen bereiken mij vaak al een dag van te voren. -Als we nou eens de bank in de ringen hangen en dan een touw spannen tussen…., kijk hier hebben we het uitgetekend. Wat denkt u, zou dat kunnen?
De sinterklaasmusical is in een mum van tijd ingeoefend, de decors stralen creativiteit uit, de liedjes worden door iedereen uit volle borst meegezongen. En altijd is er die onbekommerdheid, die humor, die goedmoedige plagerijtjes.
Het is ook een geweldig bewerkelijk stel. Ze kunnen geen tel alleen gelaten worden. Niet voor het halen van een kopje koffie, niet voor het houden van een kort gesprek op de gang, niet voor toiletbezoek. Ik ben de hoek nog niet om of de eerste lawaaigolf haalt mij in en doet mij op mijn schreden terugkeren. 
-Kan ik niet eens even naar het toilet?
-Dat was Jennifer juf, Stanley kijkt mij gedienstig aan.
-Ik ben niet doof Stanley. Ik weet hoe de stem van Jennifer klinkt. Ik hoor ‘um soms nog in mijn dromen. Waarom krijs je zo hard Jennifer?
Jennifer ploft, sist, blaast.
-Ik deed niks! Er klinkt een lachsalvo op.
-Waarom ontken je zoiets, er is niemand die het niet gehoord heeft.
-Ja maar Stanley riep dat ik op moest houden met al dat geklets, terwijl ik gewoon zat te werken.
-En dan zet je het meteen op een krijsen zodat je het met mij stok krijgt. Waarom laat je je toch altijd zo op de kast jagen door die jongen?
Jennifer haalt nukkig haar schouders op.
-Stanley waarom laat je haar niet met rust?
-Omdat het zo leuk is juf. Ik hoef alleen haar naam maar door de klas te roepen en ze wordt al boos.

Een andere keer heeft de halve klas zich om Donny geschaard. Hij huilt of beter: hij huilt alweer. Vanwege een prik in de zij, een vlek in zijn schrift, een goed in plaats van een prima voor een toposrepetitie.  
-Kom, vertel, wat is er gebeurd? Drie troostende meisjeshanden op zijn rug.
-Mijn moe-hoeder wordt vast heel boo-oos, snottert Donny,
ik heb een scheu-heur in mijn gym-thhas.
-Nou ja zeg, protesteert Myrthe, dat ging toch per ongeluk. Ik heb het zelf gezien.
Hoofdschuddend kijken de dames elkaar aan. Wat een moeder zeg. De rug van Donny wordt bedolven onder de strelende bewegingen. In de verte grijnzen Jimmy, Thomas en Stanley treiterig in hun richting. Hee, mietje, roept Stanley, is je tas kapot jochie? Zielugggg! Er stijgt een brullend gelach op.
-Wanneer is die scheur in je gymtas gekomen, vraag ik nadat ik het schouwspel enige tijd met verbazing heb aangezien.
-Vanmorgen voor schooltijd, antwoordt Myrthe.
-En je wacht met huilen tot ik even de klas uit ben, vraag ik verstoord aan Donny.
-Ik dacht er ineens aan, snikt Donny.
-Nou dan stel ik voor dat je nu ineens aan je rekenles denkt. Zitten allemaal en snel. Zijn jullie nou helemaal..Ik wil de eerste 15 minuten niets meer horen.
Diep beledigd lopen de troostgevers naar hun plaats. Nou ja zeg. Denk je iemand te helpen. Wat een juf zeg.

Bas is naar mevrouw van Bakel geweest. We drommen samen in zijn kantoor.
-Geen land mee te bezeilen, ze haalt haar kind van school,
zegt hij somber.
-Maar een paar weken geleden heeft haar bedrijf nog al onze schoolshirtjes gesponsord, zegt Marjan.
-We doen nergens wat aan, vat Bas samen, niet aan pestprotocollen, niet aan gezellige feesten, niet aan projecten.
-We komen er in om, steunt Henk, ik vergeet gewoon wel eens dat we eigenlijk een school zijn.
-Daar komt bij dat ze geen vriendinnen heeft hier, vervolgt Bas, dat was eigenlijk wel haar grootste punt: dat ze geen vriendinnen heeft op deze school.
-Sinds wanneer heeft haar dochter geen vriendinnen, vraagt Marjan stomverbaasd.
Bas schudt zijn hoofd. –Nee, je begrijpt me verkeerd. Haar dochter heeft wel vriendinnen maar zij niet. Ik kon praten als Brugman maar ze gaat weg.

Het is prachtig weer. Ik heb de lessen gelaten voor wat ze zijn en ben naar buiten gegaan. De meisjes zitten rustig bij elkaar te keuvelen. De jongens voetballen op het veld. Het is heel rustig. Collega Louise voegt zich bij me. Ineens valt er een grote schaduw over ons heen. Alle meisjes zijn in een half rondje om ons heen gaan staan. Ze kijken ons zwijgend aan. Daarna kijken ze elkaar zwijgend aan. Schutterig ook. Ze aarzelen ergens over. Sommigen hebben zich alweer half omgedraaid. Dan duwt Kirsty Myrthe naar voren. – Vraag het dan! Myrthe vat moed. Ze wordt een beetje rood. Ze schraapt haar keel, kijkt haar vriendinnen nog eens aan en begint.
–Ja, eh..wij wilden wat vragen maar we weten eigenlijk niet of het wel goed is dat we dat vragen.
-Dat zul je pas weten als je het gevraagd hebt, zeg ik, dus vraag maar gewoon.
-Nou..eh..we hoorden van de moeder van Linsey dat zij had opgetreden als buikdanseres op een feest van jullie.
-Dat klopt. Is dat wat je weten wilde, grijns ik.
-Nee, lacht Myrthe, ik..wij willen eigenlijk iets heel anders weten, we willen weten of het waar is dat jullie dat feest gaven omdat jullie getrouwd zijn… samen?
-Ja dat klopt ook, zegt Louise.
-Het is dus geen geheim?
-Welnee.
Ze stormen allemaal tegelijk naar voren. 
-Was het leuk?
-Wat hadden jullie aan?
-Wie traden er nog meer op?
-Gaan we het ook nog met de klas vieren?
-Stop, roept Kirsty, eerst feliciteren allemaal. Ze dirigeert haar vriendinnen in de rij. Iedereen geeft ons plechtig een hand.
-Zo, en nu vertellen, zegt Myrthe.


Na twee jaar lief en leed gedeeld te hebben kunnen we natuurlijk niet zomaar uit elkaar gaan. De leerlingen hebben besloten een afscheidsfeest te organiseren, een gala. Mijn collega en ik mogen er niets van weten en zijn verrast als we de leerlingen allemaal in de mooiste kleding aan te zien treden. Het is prachtig. Stanley lijkt een volwassen man in zijn pak. Rens draagt zijn geleende en veel te grote pak met zoveel verve dat hij op een oude rocker lijkt. De meisjes komen allemaal in een zwart jurkje binnen. Ze zien er prachtig uit. Ze hebben hun lippen fel rood gestift en dragen hoge pumps. Er wordt soms vervaarlijk op heen en weer gezwiept maar er kiept niemand om. Alleen Sanne en Naomi dragen iets anders. Aan de kleding van Sanne kun je duidelijk zien dat ze haar best gedaan heeft om er feestelijk uit te zien vandaag maar Naomi heeft de kleren aan die ze gisteren ook droeg. Dat komt haar op werkelijk dodelijke blikken van de andere dames te staan.
-Had je nou werkelijk niks anders om aan te trekken?
-Nee, ik heb geen zwart jurkje.
-Nou dat hadden wij ook niet. Maar die hebben we gekocht. We hebben je toch gevraagd of je met ons mee ging naar de stad.
-Dat mocht niet van mijn moeder.
-Had je dan ook geen andere nette kleren aan kunnen doen?
-Dit zijn mijn nette kleren.
Gesnuif. Gezucht. Spelbreker.

Een van de optredens betreft het naspelen van de show America’s Next Topmodel.
–Het gaat niet alleen om de kleding maar ook om de presentatie, kondigt Kirsty aan terwijl ze een perfecte imitatie van Tyra Banks geeft. – Ik zit in de jury en Donny  speelt J.Alexander.
Donny schrikt op. –Waarom ik?
Alle meiden schateren het uit. De jongens kijken confuus. Ze kennen het programma niet. Ik wel. Ik kijk Kirsty hoofdschuddend aan. Ze grinnikt. Donny haalt zijn schouders op en gaat sportief naast Kirsty zitten.
-De juffen doen ook mee aan de modeshow, gebiedt Kirsty. We staan op.
Een voor een lopen we de catwalk op. Kirsty kijkt uiterst kritisch naar onze verrichtingen, tikt zo nu en dan met haar pen tegen haar hoofd, fronst haar lippen meerdere malen en schrijft dan lichtjes met haar hoofd schuddend iets op. Als we allemaal geweest zijn geeft ze haar oordeel. De helft valt af. Sanne niet. Sanne mag door ondanks het feit dat zij zich niet conform de dresscode gekleed heeft. Ik kan mijn lol over dit feit niet op. Dat is aardig. Dat is heel aardig. Dat is ook een doorbraak. Ik dacht dat we nooit door Kirsty’s harde oordeel over die leuke, originele, warmhartige Sanne heen zouden breken. Maar ze heeft het kennelijk toch begrepen. Van alle verrassingen vandaag is dit toch wel de mooiste.
-De creatie van Sanne is gedurfd en origineel, complimenteert Kirsty. -Zij combineert op verrassende wijze een rode rok met een mooi geel vestje.

Het afscheidslied wordt gerapt door Stanley. Hij heeft een bestaande tekst gebruikt en daar zijn eigen versie van gemaakt. Stanley kan geweldig goed rappen. De tekst is onnavolgbaar, de enige woorden die we goed verstaan zijn afscheid, missen, pijn in het hart. Halverwege stokt het, de muziek dreunt door maar Stanley zijgt neer op een bank, verbergt zijn hoofd in zijn handen en snikt het uit. Myrthe slaat impulsief haar armen om hem heen. Nienke pakt zijn hand en wrijft erover. Tim loopt naar me toe een slaat me aangedaan op de rug. Tessa vleit haar wang tegen de mijne. In de verte staan drie leerlingen met de armen om elkaar heen. Praktisch iedereen huilt. Iedereen? Het zal toch niet dat ik... kom op. Ik slik. Ik hoest. Ik red het net.
Als afscheidscadeau mogen de leerlingen een doosje komen uitkiezen. Bij iedere leerling vertellen we welke persoonlijke verdiensten ze daar in moeten stoppen om nooit verloren te laten gaan. We vragen aan Tim om zijn prachtige eigenzinnige wijze van dansen erin te bewaren en Donny zijn onaflatende hulpvaardigheid. We prijzen Myrthe om haar haar geweldige verbale slagvaardigheid en Denice en Femke om hun creativiteit. Naomi bergt haar talent om prachtige verhalen te schrijven erin op en Stanley zijn aanstekelijke humor. Als ze allemaal een doosje in de hand hebben bekijken ze de doosjes van elkaar. Dan breekt er plotseling tumult uit.
-Oooh, juf kom eens, Sanne heeft haar doosje geopend!
Verschrikt kijken de leerlingen ons aan. Hoe moet dat nu. Is Sanne nu al die eigenschappen kwijt? Het wordt stil. 11 jaar, denk ik, 11 jaar en bang dat er eigenschappen uit een doosje ontsnappen.
Lief, warm, druk, magisch stel. Ik zal jullie missen.

(Eerder verschenen in het Onderwijsblad n.a.v. de gratis verspreiding van De gelukkige klas van Theo Thijssen door het CPNB).

donderdag 3 februari 2011

Artikel. Competentieleren.

Een gewogen oordeel.

Ik ben geen zalm die tegen de stroom inzwemt. Vroeger wel maar dat is lang geleden. Tegen de stroom inzwemmen is zwaar en een beetje jammer van je leven. Het is ook een tamelijk zinloze exercitie want je blijft vaak precies op de plek waar je al bent. Toen de pabo, waaraan ik verbonden ben, een aantal jaren geleden onverhoeds het competentieleren invoerde besloot ik, na enige aarzeling, om maar met de stroom mee te gaan. De aanzet tot de verandering kwam uit een ruimtestation zo’n honderd lichtjaren hier vandaan, het lag niet bepaald voor de hand dat zij mijn gespartel op zouden merken. Wat ik mij echter niet goed gerealiseerd had, is dat alles wat als een kabbelend beekje begint langzaam maar zeker in een grotere stroom verandert. Een stroom die stroomversnellingen en diepe watervallen kent. Zolang je er middenin zit weet je niet of de stroom ooit eindigt en bovenal of het aankomstpunt je wel bevalt. Want een ding lijkt me voor de hand liggend: de bestemming moet een betere plek zijn dan de plek waarop je je voor de invoering van het nieuwe stelsel bevond. Anders is alles vergeefs geweest en eveneens een beetje jammer van je leven. Na vier jaar competentieleren in het eerste jaar van de opleiding wordt het tijd om de moeder aller competentievragen te stellen: zijn we ergens aangekomen en wil ik daar ook zijn. Het antwoord is: al sla je me dood.
O ja, bepaalde veranderingen zijn beslist verbeteringen. De invoering van beroepstaken, competenties, assessments en een  professionele standaard heeft op een heldere manier aan studenten duidelijk gemaakt wat er zoal van een leerkracht basisonderwijs, en dus van hen, verwacht wordt.  Dat maakt het opleiden van studenten makkelijker omdat de diverse niveau’s (propedeusefase, hoofdfase en afstudeerfase) duidelijk dan voorheen gedefinieerd zijn. De beroepstaken zijn beter op de praktijk afgestemd en worden ook beter vanuit de diverse vakken gevuld. De pabo is geen verzameling losse vakken meer.
O nee, het heeft vier jaar geduurd voordat bovenstaande opbrengsten gerealiseerd waren. In den beginne was er niets en niemendal. Nou ja, er was een A-viertje met competenties en aantal ideeën over de wijze waarop die competenties aangetoond konden worden. Van studenten werd verwacht dat zij uit eigen beweging en het liefst op hoogst individuele wijze bewijzen zouden leveren over hoe zij zich op de gewenste wijze hadden ontwikkeld. Kunnen achttien jarigen dat? Nee, dat kunnen zij niet. Toch waren er studenten in mijn groep die zich op de gewenste wijze ontwikkelden. Tenminste…dat dacht ik. Mijn collega’s, die  twee maal per jaar mijn studenten als assessor beoordeelden, dachten soms even zo vrolijk van niet. Waren het voor het tijdperk van de competenties de cijfers die in zo’n geval de doorslag gaven, nu handelde het over gewogen oordelen. Gewogen oordelen zijn per definitie subjectief en om toch nog zoiets als een gelijk oordeel te verkrijgen deed het begrip intersubjectiviteit zijn intrede. Het viel in de praktijk niet altijd mee de vereiste intersubjectiviteit te creëren. Soms keken wij elkaar sprakeloos aan. Was het nou echt nodig om, zoals collega A deed, op elke slak zout te leggen? Kon ze zelf als eerstejaars destijds ook alles al meteen dan? Waar baseerde collega B. in hemelsnaam zijn oordeel op dat het met student C ‘wel goed kwam’? Intuïtie? Nou ja zeg. En dus kwamen er regels voor de invulling van het digitaal portfolio en aanwijzingen voor de wijze van beoordelen, gevolgd door nog meer nieuwe regels en nog meer nieuwe aanwijzingen. Ook de vakdocenten deden een steeds grotere duit in het zakje. IJverig en volhardend probeerden we de nieuwe wereld van het competentieleren van een matrix te voorzien die alle onderlinge verschillen in uitwerking en beoordeling tot een minimum zou weten te beperken. Soms tot ver achter de komma. En passant kieperden we op deze wijze ook een van de belangrijkste uitgangspunten van het nieuwe leren –pluriformiteit-  overboord maar het moet gezegd: eerstejaarsstudenten worden heel blij van duidelijke regels en eenvormigheid. Ik ook. Voor pluriformiteit moet je ouder en wijzer zijn.
Het competentieleren staat en valt met het samenstellen van een digitale portfolio. Op een digitaal portfolio komen alle wijze lessen, leerzame ervaringen en theoretische verdieping samen. Door de steeds uitdijende stroom regels en voorschriften begint dit beoordelingsinstrument  zo langzamerhand trekjes van een administratieve moloch vertonen. Een vraatzuchtige monster dat nooit tevreden is, die iedere student verplicht alles wat in de les is besproken, gelezen of tijdens de praktijk is ervaren  eindeloos te herkauwen. De opvallendste eigenschap van de moloch is echter dat het in het eerste jaar veel MBO-meisjes verslindt en zeker de helft van het aantal jongens uitspuugt.
Is dat erg? Ja, veel collega’s vinden dat erg. Die halen onderzoeken aan waaruit blijkt dat vooral jongens van een jaar of achttien slecht in staat zijn om dat wat ze tijdens lessen horen en in de praktijk ervaren, te reproduceren en in een betekenisvol verband schriftelijk uit te werken. Hun hersens zijn daar nog niet voldoende voor ontwikkeld. Ook reppen deze collega’s droevig over de teloorgang van een nieuwe generatie onderbouwleerkrachten die vroeger uit het MBO gerekruteerd werd. Anderen daarentegen wijzen op de schrikbarende lichtheid van de portfolio’s van deze studenten, het kromme taalgebruik, de terloopsheid van de waarnemingen en onderzoeken, het onvermogen om zinnige verbanden te leggen. Dit kan echt niet, spreken zij beslist. De waarheid ligt hier natuurlijk in het midden. Maar met een waarheid in het midden neem je geen transparante beslissingen over de toekomst van zulke studenten. En zeker geen intersubjectieve. Het wordt op deze wijze dan ook soms een kwestie van mazzel of je als eerstejaars met je discutabele portfolio bij assessoren terechtkomt die met je te doen hebben en vertrouwen op de kracht van het voortschrijdende inzicht of bij assessoren die de samenleving een zwakke onderwijzer hopen te besparen. De ene weegschaal is de andere niet. Hoe graag we dat ook zouden willen.
Dan is er nog de politiek. Met ferme hand hebben zij zwak spellende en moeizaam rekenende studenten de wacht aangezegd. Er werden landelijke taal- en rekentoetsen ingevoerd. Een onvoldoende bij een van deze twee toetsen leidt tot een sudden death. Dit voorbeeld vond al snel navolging. Taal en rekenen als knock-out? Dan toch zeker de natuur, geschiedenis en aardrijkskunde(OJW) ook. OJW knock-out? Ja zeg….ICT dat is pas belangrijk. Over een paar jaar is het misschien alleen nog de sectie Bevo die het goed vindt dat studenten met een matig resultaat het tweede jaar in gaan. De hele toetsstructuur is inmiddels zo ondoorzichtig en lastig geworden dat zelfs de Toetsadviescommissie het moede hoofd in de schoot heeft gelegd. Ze kwamen aan het eind van het vorige cursusjaar niet met een gezamenlijke visie naar buiten over hoe het nu verder moest. In plaats daarvan liet ieder voor zich zijn licht over de ontwikkelingen schijnen. Misschien moeten we wel concluderen dat intersubjectiviteit niet bestaat. Althans niet op een opleidingsschool.
En zo voerde de stroom ons mijlen ver weg van de bron. In tegenstelling tot de uitgangspunten kiezen eerstejaars studenten hun leerweg niet zelf en leveren ze al helemaal geen unieke en hoogst individueel samengestelde portfolio in. Is dat erg? O nee, eerstejaars studenten moeten vooral heel veel kennis opdoen van hun docenten en van hun mentoren in de basisschool. Pas dan mogen ze een piepklein individueel ideetje ontwikkelen omtrent het een of ander. Maar voor dit soort conclusies waren we niet op weggegaan. Op deze plek waren we tijdens een vorige tocht al geweest. Is het dan toch allemaal vergeefs geweest? Ach. Laat ik die vraag maar niet stellen. Voor je het weet ben je weer een zalm en spartel je onzichtbaar rond. Wat ik wel weet is dat over een paar jaar een nieuw ruimtestation een boodschap naar ons zal zenden. Een boodschap over een nieuwe missie. En weer zullen we op weg gaan. Anno 2008 is dat het lot van iedere docent.
(verschenen in het Onderwijsblad).

zaterdag 29 januari 2011

Artikel: Het geheim van meester Langevoort

Ik heb niet bij meester Langevoort in de klas gezeten. Dat gemis is er gedurende mijn jeugd goed ingepeperd. Iedereen die wel bij meester Langevoort in de klas had gezeten vond zichzelf een streepje voor hebben. Ook de volwassenen in het dorp van mijn jeugd spraken altijd met enige weemoed over hem. Ook zij vonden dat ze een streepje voor hadden omdat ze bij meester Langevoort in de klas hadden gezeten. En, vroegen ze als ze op visite kwamen en het kopje thee naar hun lippen brachten, al bij meester Langevoort in de klas gezeten? Dan schudde ik mismoedig mijn hoofd. Nee. Om een of andere reden had ik hem gemist. Toen ik naar de vijfde klas zou gaan ging hij plotsklaps naar de derde. Mijn zusje kwam wel bij meester Langevoort in de klas. Daardoor voelde zij zich beslist mijn meerdere. En stiekem gaf ik haar gelijk. Wat moest er van mij terecht komen nu in het juiste dorp ter wereld gekomen was, op de juiste school zat en dan toch niet alle genoegens en voordelen had van het onderricht van de legendarische meester Langevoort. Het was pas veel later, ik gaf toen zelf al les, dat ik mij afvroeg wat er nu zo bijzonder was aan meester Langevoort. Wat was het nu dat er zo gekoesterd werd, wat was het dat ieder kind in de ban hield lang voordat zij toetraden tot het heiligste der heiligen: de klas van meester Langevoort? Ik wist het niet. Ik had verzuimd te vragen wat hij gedaan had om deze sterrenstatus te verkrijgen. Ik wilde het perse weten. Het was mijn stille hoop dat ik zelf ook zo’n status bereiken zou. Dus vroeg ik het aan hen die het weten konden. De bevoorrechten. De happy few. Vertel het mij, jammerde ik, wat is zijn geheim?  Waarom praten jullie zo liefdevol over hem, waarom is er in het dorp een straat naar hem genoemd, hoe kwam het dat hele generaties uitkeken naar het moment dat zij bij hem in de klas zouden zitten. Vertel. Hoe word je een legende? Hoe creëer je een mythe rond jezelf. Het antwoord ontregelde mij volkomen. Er was namelijk geen antwoord. De een mompelde wat over het feit dat hij mooi schrijven kon, een ander dat hij mooi vertellen kon, weer een ander, roemde zijn geschiedenisverhalen. Maar niemand kon het eigenlijk goed benoemen. Ze aarzelden, zochten naar woorden, probeerden eens het ene antwoord en dan weer een ander. O ja, hij kon ook goed tekenen. Kon hij goed tekenen, vroeg een ander, dat weet ik niet meer maar hij wist alles over de natuur. De natuur, piekerde weer een ander, dat weet ik niet meer, het was eerder dat we zo leuk zongen met zijn allen. Hoe vaker ik het vroeg, hoe onduidelijker het antwoord werd. De lessen van meester Langevoort bleken geen wortels te hebben in een vastomlijnde lesaanpak of een uitgekiende leerstrategie. De inhoud van de lessen van meester Langevoort was zelfs allang verloren, wat overbleef was voornamelijk een gevoel. Een afdruk in de tijd. Hij slaagde er in een gevoel van urgentie, van spanning, van plezier, van pure levenslust over te brengen in zijn lessen. Meester Langevoort was een vakman. Iemand die het elk jaar opnieuw voor elkaar kreeg zijn leerlingen te motiveren en plezier in het leren te geven. Op het laatst hoefde hij geen pogingen meer te doen zijn leerlingen intrinsiek te motiveren. Dat waren ze al voordat ze bij hem binnenkwamen. Gewoon omdat hij het was die daar stond. Zijn roem was hem vooruit gesneld was.

Ik kwam mijn versie van meester Langevoort pas tegen in 4 Havo. Maar toen waren het er dan ook twee tegelijk. De lerares geschiedenis Mw. Goudriaan en de leraar Nederlands dhr. Van Eyk wisten iets in mij te raken wat nooit meer over is gegaan. Een hartstochtelijke wil om alles te lezen wat er maar geschreven is en een al even hartstochtelijke wens om volstrekt nutteloze maar o zo inspirerende zaken over het verleden te weten te komen. Lezen om het lezen zelf. Weten om het weten zelf. Maar evenals mijn familie en mijn dorpsgenoten mij niet uit konden leggen wat meester Langevoort nu precies deed, zo kan ik niet vertellen hoe mijn leraren op de havo mij  zo verslingerd lieten raken aan hun vakgebieden. Ze moeten toch echt niet anders gedaan hebben dan: pak je boek. Lees hoofdstuk 2 voor een volgende keer en denk aan de repetitie van volgende week. Ook hier moet sprake geweest zijn van die verslavende mix van urgentie, spanning en plezier. Het hart van de lerares geschiedenis en de leraar Nederlands lag in hun vak. Elke dag opnieuw, elk schooljaar opnieuw gaven zij toe aan het verlangen om het werk goed te doen omwille van het werk zelf.
Het geheim van meester Langevoort, mw. Goudriaan en dhr. Van Eyk huist in hun betrokkenheid, hun discipline en hun toewijding. Ik weet vrijwel zeker dat zij geen voortgangsgesprekken, speciale beloningen of roemvolle vermeldingen nodig hadden om hun werk goed te doen. Hun beloning lag, zoals de beloning van elke goede vakman en vakvrouw in de emotionele beloning. Emotionele beloning krijg je door iets te doen wat nut heeft, door iets te doen wat je goed kan, door iets te doen wat je een gevoel van trots geeft.
De socioloog Richard Sennett toont in zijn boek De ambachtsman aan dat de westerse beschaving altijd een diepgeworteld probleem gehad heeft met de erkenning en aansporing van vakmanschap. Op verschillende momenten in de westerse geschiedenis werd praktische activiteit geminacht en gescheiden van zogenaamd hogere doelen. Aristoteles stelde  al dat de architecten in elk beroep achtenswaardiger waren dan de handwerksmannen omdat zij, ik citeer, ‘de reden kennen van de dingen die worden gedaan’.  Aristoles en de hogere managementlagen in het onderwijs anno 2009 zitten wat dat betreft op een lijn. Er is niets nieuws onder de zon. Ook onze bazen denken dat zij ‘de reden kennen van de dingen die worden gedaan’. Zelf zou ik daar nog aan toe willen voegen dat zij zelfs meer doen dan Aristoteles. Zij denken zelfs te weten hoe alle dingen beter gedaan kunnen worden. Vooral de dingen die ondergeschikten moeten doen.
Om die reden bevorderen bazen het zelfmanagement niet. Integendeel. De vakman krijgt geen tijd meer om een vakman te worden. Initiatief wordt zelfs ontmoedigd. Er moeten bevelen uitgevoerd worden die vrijwel altijd met korte termijndoelen hebben te maken en aan steeds wisselende kwaliteitseisen moeten voldoen. Net als je denkt dat je het ene systeem succesvol op je school hebt ingevoerd buitelt het andere er al weer over heen. Teamwerk en samenwerking worden alleen met de mond beleden. Waar het op aan komt is gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid die wordt beloond met een daaruit voortvloeiende beloningsstructuur. Dit zijn geen omstandigheden waarin vakmensen gedijen. Integendeel. Ze worden er neerslachtig van. Ze voelen zich een buitenbeentje. Ervaring verliest zo zijn institutionele waarde. Meester Langevoort, Mevrouw Goudriaan en dhr. Van Eyk zouden heden ten dage de kans lopen als buitenissige, enigszins gefossiliseerde wezens weggezet te worden. Je geeft ze de klassen die anderen niet aankunnen, je hoort ze in je kantoor welwillend maar inwendig gapend aan, je laat ze tijdens vergaderingen een paar minuten hun stokpaardjes berijden, rolt ondertussen wat met je ogen tegen bevriende collega’s en gaat dan weer over tot de heersende waan van de dag. Vaardigheden beschermen je niet meer. Liever neemt men nieuwe mensen in dienst. Het ethos van de vakman om goed werk te leveren om-het-werk-zelf wordt in deze snelle tijden niet meer beloond en onzichtbaar gemaakt. Dat is een groot verlies. Vooral voor de leerlingen. Want daar richten de korte termijndoelen, de wisselende kwaliteitseisen en de gejaagdheid waarmee achter de nieuwste inzichten wordt aangehold schade aan. Het moderne onderwijs, zegt Sennett, vreest repetitief onderwijs omdat het slaapverwekkend zou zijn. De verlichte onderwijzer is bang dat hij zijn leerlingen verveeld en is daarom bereid steeds met nieuwe stimulansen te komen. Hij vermijdt daarmee misschien routine maar hij onthoudt op die manier ook kinderen hun eigen ingebakken oefening te onderzoeken en deze van binnenuit te moduleren. Hiermee ben ik aan de kern van mijn betoog gekomen. Meester Langevoort en zijn collega’s konden alleen maar goede vakmensen worden en hun leerlingen inspireren omdat ze de functie en de betekenis van de herhaling inzagen en zichzelf de kans gaven om deze herhaling steeds opnieuw tot leven te wekken. Zij namen de tijd om goed te worden in wat ze deden en droegen deze vaardigheden met plezier en aandacht over. Hun leerlingen begrepen wat deze meesters in hun vak deden en wilden dezelfde passie voelen. Om het even voor wat. Ze wilden delen in de kennis, het plezier, de vaardigheid. Ze begrepen dat daarvoor een inspanning geleverd moest worden. Je kunt beter een ding goed leren dan twintig dingen half. In het huidige tijdsgewricht leren veel kinderen twintig dingen half. Daar komt verveling uit voort. Halfbakkenheid leidt tot verveling. Vakmensen in het onderwijs zijn in staat om de verveling die met het inoefenen van vaardigheden gepaard gaat te minimaliseren en van betekenis te voorzien. Dat kunstje kunnen ze alleen maar overdragen omdat ze het zichzelf geleerd hebben. En daarom zou ik een pleidooi willen houden voor vakmanschap in het onderwijs. Haal ze uit de mottenballen, die vakmensen. Haal ze uit hun isolement en breng ze voor het voetlicht. Waardeer ze om wat ze kunnen. Lesgeven aan kleuters, het vertellen van geschiedenisverhalen, het disciplineren van moeilijke klassen, het enthousiasmeren van grote groepen middelbare scholieren. De waardering voor deze vaardigheden is in onbruik geraakt. Het is het kunstje van een groep out-laws geworden. Daarmee is het hart uit het onderwijs gehaald. Dit vak kan niet zonder meester Langevoort. Dit vak is het domein van meester Langevoort, mevrouw Goudriaan en de heer van Eyk. Geef het aan hen terug. Zij en hun geestverwanten zijn de enige die er recht op hebben meester genoemd te worden.
(toespraak Aob congres 2009)