vrijdag 17 juni 2016

Column. Oud.

Demotie. Het is een woord met een vervelende gevoelswaarde. Het wordt geassocieerd met afbraak, met een stap terug doen, met het naderen van een eindstation. Het is bepaald niet iets om trots te melden aan de mensen  om je heen. Het maakt natuurlijk behoorlijk uit of je zelf beslist dat het een tandje minder mag of dat je bazen dat voor je doen. De grens tussen vrijwillig en onvrijwillig een treetje lager stappen  is dun en wordt  vrij ondoorzichtig als bezuinigingen, beoordelingsgesprekken en verandertrajecten hun invloed doen gelden. Wanneer komt het punt dat je het niet meer bij kunt benen, niet meer bij wil benen, niet meer bij mag benen? Dat ligt in elke organisatie anders. De ene doet het fluitend een stap terug, blij dat er een last van hem of haar is afgevallen, een ander ziet het als een bewijs van falen of voelt zich erg onheus behandelt. Voorheen bestond het probleem nauwelijks. Zeker in het onderwijs niet. Veel leraren haalden de 40 dienstjaren amper. Als het wel zo was stond dat in de krant. Zo rond het twee- en zestigste levensjaar hielden de meesten het voor gezien, niet zelden zelfs al eerder. Dat is nu verleden tijd. Ondanks mijn 39 dienstjaren is van hoger hand bepaald dat ik daar zeker nog ruim acht dienstjaren aan toe moet voegen voor ik met pensioen kan. 67,5 jaar is de leeftijd dat ik er officieel uit kan, voor iets jongere collega’s loopt de leeftijd nog verder op. Dat is een slechte zaak. Voor jonge leerkrachten maar ook voor deze zestigers zelf. Ik ken  veel leeftijdgenoten die de eindstreep niet gehaald hebben of dreigen deze niet te halen. Bij verzekeringsbedrijven, de belastingdienst, accountantsbedrijven, allemaal doen ze gedwongen een stap terug of erger: vliegen ze eruit. Gebutst, gekwetst, in hun zelfvertrouwen aangetast. Op weg naar vernederende cursussen van de UWV om opnieuw te leren solliciteren. Ik ben in mijn directe omgeving –als bijna zestiger-nog een van de laatste der Mohikanen die volledig werkt. Ook in het onderwijs wil men, nu het leerlingenaantal in het hele land krimpt, bij voorkeur van oudere werknemers af. Ze zijn duur, niet meer zo flexibel dat ze bij elke vernieuwing zich het vuur uit de sloffen lopen en hier en daar ook wel wat lastig met al hun ‘hoezo, waarom en hadden-we-dat-twintig-jaar-geleden-ook-al-niet’ opmerkingen.  Het punt is dat veel zestigers , al zouden ze het willen, financieel niet zomaar kunnen vertrekken. Er zijn nu generaties die tussen wal en schip vallen. De pensioenleeftijd is zo hoog is opgetrokken dat men aan de onderkant het arbeidsproces niet meer in komt en aan de bovenkant het arbeidsproces niet op een menswaardige manier uitkomt. Toen ik ooit eens door Jordanië reisde sprak ik een leraar die vertelde dat het in zijn land anders gaat: na 25 jaar lesgeven word je door de staat hartelijk bedankt  voor de dienstverlening aan het vaderland en krijg je als je dat wil een uitkering voor de rest van je arbeidzame leven. Je kunt daar dan rustig ander werk naast gaan doen. Je kunt ook blijven lesgeven. Het is al weer tien jaar geleden dat ik daar rondreisde, misschien is het ondertussen veranderd, maar het principe is navolgenswaardig en heel wat aantrekkelijker dan in dit land, waar veel  zestigers  soms tegen heug en meug hun lessen geven in een omgeving waar ze zich niet meer thuis voelen en die eigenlijk ook teveel van ze vraagt. Demotie is dus zo gek nog niet: klassenassistentie, begeleiding van hoog en meer begaafden, administratie. Maar daarvoor moeten we eerst van die nare bijklank in het woord ‘demotie ’af, of de pensioenleeftijd weer verlagen. Gewoon…zoals-we-het-twintig-jaar-geleden-ook-hadden. Hoezo, moesten we daar eigenlijk vanaf? Waarom is het zo’n treurige boel geworden nu?

vrijdag 3 juni 2016

Column. Heerlijk, lief en lastig.

Er zijn klassen die rond oktober al doorhebben binnen welke grenzen de vrijheid van hun handelen valt, waar er initiatief en zelfstandigheid verwacht wordt  en wanneer er coöperatief kan worden samengewerkt. Er zijn ook klassen die in december op dit punt aankomen en - zo heel nu en dan- zijn er klassen waarbij het nog langer duurt. Deze klas haalde maart. Zo’n twintig jaar geleden had ik een groep met wie het tot het eind toe niet lukte. Dat schooljaar eindigde onvoldaan. Er zaten teveel oncoöperatieve leerlingen in, er was teveel gedoe met meidenruzies. Het werd maar geen geheel en ik kreeg er nooit echt greep op. Een annus horribilus. Een tijdje dacht ik dat het met deze groep dezelfde kant op zou gaan. 17 jongetjes die voornamelijk met elkaar in de weer waren en een kleine groep meisjes die hun tijd voornamelijk besteedden in het met elkaar overhoop liggen. Ik betrapte mijzelf er op dat ik voor het eerst in jaren soms weer stampvoette, brieste en met de deuren sloeg. Dat viel me tegen. Had ik deze onhebbelijkheden niet al jaren geleden achter me gelaten? Was ik nou echt niet in staat om dit geduldiger en rustiger aan te pakken? Tot mijn verbazing vonden de leerlingen al deze wat kwalijke interventies helemaal niet zo erg als ik. Ze bleven maar zeggen hoe leuk ze het hier vonden terwijl het mij totaal ontging wat er dan zo leuk was. Toespraak een, dichtgeslagen deur twee, ga-maar-terug-het-lokaal-in opdracht drie? Er kwam echter geen klacht over hun lippen. Het ergste vond ik de herrie. Die onophoudelijke herrie. Zelfs als ze niets zeiden en gewoon aan het werk waren kraakten hun stoelen, piepten hun laatjes, schuifelden hun schoenen over de vloer. Elke keer als ik door het lokaal liep werd ik aangesproken. Juhuff, gaan we… mogen we…kan ik…zou u….Als ik even de klas uit ging om iemand te helpen die achter een computer aan het werk was, stond er bij terugkomst een rij bij de deur op me te wachten, zaten er drie tegelijk op het toilet en was de ruzie tussen een aantal meisjes sissend verder gegaan. Juhuff..Maartje huilt, Tyrza is boos. Sean heeft me geslagen.  Niet zelden zaten er zelfs leerlingen op hele andere plekken, zo ver hadden ze hun tafel van de ander weggeschoven. Ook als ze geen ruzie maakten raakten ze elkaar. Schmacken noemden ze het. Vooral de jongetjes konden zich hier eindeloos mee bezig houden. Ze hadden het op You Tube geleerd: je slaat elkaar steeds opnieuw zachtjes in het gezicht. Het stopt nooit en het is kennelijk erg leuk. De onrust in de groep werd mede veroorzaakt door het feit dat deze leerlingen voor het eerst in een combinatiegroep zaten en het heel moeilijk vonden om hun vragen uit te stellen en zelfstandig aan hun weekagenda te werken. Maar ineens –toen ik even niet oplette- was de strijd gestreden. Ze begrepen het. Ze konden het aan. En zo komt het dat ik nu heel rustig een instructie kan geven aan groep 7 terwijl in groep 6 iedereen wat anders doet. Sommigen maken hun rekenwerk af, anderen werken in hun spellingsboekje, Thomas schildert aandachtig een groot piratenschip, Manon schrijft aan haar boek,  Noa en Tim bereiden een spreekbeurt voor. Geen herrie, geen vragen tussendoor, rust, regelmaat en veel werkplezier. En terwijl ik tevreden om me heen kijk moet ik aan Theo Thijssen denken. Die ziener, die top-pedagoog, die meester-meester. Hij schreef: ‘m’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar een ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens hoor, al zal ik dat jullie nooit zeggen’.