vrijdag 15 april 2016

Column. Zo'n soort dag.

Als ik aan het eind van de ochtend  met mijn leerlingen mee naar beneden loop om snel iets op te halen bij het kopieerapparaat zie ik bij terugkomst dat mijn lokaal verre van leeg is. Er staat een hele optocht voor mijn bureau. Ik wring me door de menigte en vraag wat er is. Het blijkt dat ze niet allemaal voor hetzelfde komen. Sarah, Noa en Nienke komen me melden dat Maartje weer eens gepest wordt. Ze kijken er zo nobel bij dat ik argwaan krijg. De hele wereld schijnt altijd precies te weten wie de slachtoffers, de daders en de meelopers zijn bij pesten maar ik tob altijd heel wat af om de precieze gebeurtenissen te achterhalen en te duiden. Ook nu. Als ze uitgepraat zijn lijkt het verhaal mij meer een voorbeeld van ‘laten wij het als eerste melden bij de baas dan staan zij er meteen mooi gekleurd op’. Ik noteer de gebeurtenis en zeg een vervolgonderzoek toe. Thomas en Tim schuiven een plaats naar voren. We willen niet meer bij Sean en Jordi zitten want ze fluisteren steeds met elkaar, wij kunnen zo niet werken juf. Ik kijk ze sprakeloos aan. Dan herneem ik me. Jullie kunnen zo niet werken, herhaal ik. Nou ja, we fluisteren zelf ook wel eens, grinniken ze. Zei  je nou fluisteren, onderbreek ik, terwijl ik mijn twee meest beweeglijke jongetjes aan kijk. Ze grijnzen. Praten dan, verbetert Tim. Ik zal erover nadenken, zeg ik. Ze knikken. De moeder van Jason schuift een plekje op. Ze vraagt hoe het nou zit met het onderzoek van haar zoon. Het is een terechte vraag. Het onderzoek schiet maar niet op. Het moet kennelijk eerst over twintig schijven en raakt om die reden steeds onherroepelijk zoek. Ik klaag met haar mee. Maar voor dat soort steun komt ze natuurlijk niet. Als ze weg gaat zoek ik snel mijn boterhammen. De pauze is bijna voorbij. Net als ik de eerste hap wil nemen, stormt de zus van Achmed naar binnen. Ik wil graag het telefoonnummer van de ouders van Lucca, hijgt ze, ik ben het namelijk helemaal zat. Voordat ik weet wat ze helemaal zat is zijn er weer tien minuten voorbij. De bel gaat. Het is zo’n soort dag. Zo’n dag waarop het er kennelijk niets toe doet dat je eigenlijk voor het geven van taal- en rekenlessen ingehuurd bent. Zo’n dag waarop de sterren achterstevoren staan en de maan onthutsend vol aan de hemel prijkt. Als de leerlingen allemaal binnen zijn, begin ik dan ook maar meteen met het akkefietje rond Maartje. En ja hoor. Maartje heeft ook zelf flink met benzine lopen sjouwen toen het vuurtje oplaaide. Het duurt echter lang voor iedereen zich coƶperatief opstelt en ondertussen zie ik vanuit mijn ooghoek dat Thomas en Tim al vast een voorschot nemen op een eventueel besluit van mijn kant en hun tafel wegschuiven van de rest. Er is alleen niet voldoende ruimte op hun nieuwe plaats zodat Achmed en Steef -die zich nu ingesloten weten-  flink met hun tafel aan het duwen zijn. Net als ik in wil grijpen om duidelijk te maken wie hier nu eigenlijk de baas is, gaat de deur open en verschijnen er drie allerschattigste kleuters in de deuropening met een traktatie. Aaaaaah, roept de klas, wat lieffff! Ik moet enorm schakelen maar het lukt. Ik feliciteer, teken een bloemetje en neem de een stukje zeebanket in ontvangst. Als eindelijk de rust is weergekeerd, zijg ik achter mijn bureau neer en stop stiekem het zeebanket in mijn mond. Zo, dat heb ik wel verdiend. Dan gaat de deur open en komt de conciĆ«rge binnen. Sorry hoor, telefoon! Het is dringend. Ik kauw als een gek en loop naar de gang. Maar het is niet dringend. Natuurlijk niet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Een reactie plaatsen: