vrijdag 29 april 2016

Column. Professioneel handelen.

Neem de woorden uitdaging, transparantie en excellentie. Voorheen waren dat mooie woorden. Ze appelleerden aan iets positiefs. Nu mogen ze thuis en op school niet meer over de vloer komen. Als ze toch proberen via een achterdeur een gesprek of vergadering binnen te sluipen dan is de kans groot dat de conversatie stokt en niet meer goed op gang komt. Ook het woord passie komt alleen nog ongeschonden over mijn lippen als het over de Mattheuspassie gaat. Al deze woorden zijn de laatste decennia binnen het onderwijs van hun wezenlijke betekenis beroofd, uitgehold en uitgesleten. Helaas heeft zich daar onlangs ook het woord kwaliteit bij gevoegd.  Het is verstrikt geraakt in een onontwarbaar kluwen met de woorden aanvliegroute en verbetertraject en over de rand gekieperd in de bodemloze put van het onderwijsjargon. Er dreigt opnieuw gevaar. Dit keer zijn de woorden professioneel handelen en persoonsvorming  aan een opmars bezig. Vooral het professioneel handelen hangt al over de rand van de put. De eerste fase is al voorbij. Dat is de fase waarin iedereen het woord confisqueert en voor zijn karretje spant om de ander op uiterst onprofessionele wijze mee ondersteboven te rijden. In deze fase sommeert de ene partij de andere dat cursus een, scholing twee, alsmede verbetertraject  drie onmiddellijk noodzakelijk zijn om het professionele handelen op hoger niveau te tillen. Verbeter het onderwijs, begin in de observatiestoel. En dat terwijl er op dit moment geen overeenstemming is over de betekenis van dit begrip. Als het gaat om wat Jelmer Evers op zijn blog schrijft, kan ik er mee leven. Hij schrijft: ‘het draait hierbij om de individuele leraar die openstaat voor verbetering, korte termijndoelen kan realiseren, op de hoogte is van de nieuwste ontwikkelingen, collegiaal kan samenwerken en in staat is om het eigen handelen te plaatsen in relatie tot een overkoepelende bedoeling van onderwijs’. Maar als het gaat om het aanspreken van elkaar als afspraken niet nagekomen worden, dan zie ik een mini-hellepoel ontstaan waarin mensen elkaar de maat nemen met een hoog kijk-naar-je-zelluf gehalte. Het steeds opnieuw creëren van nieuwe begrippen in het onderwijs en de daarop volgende uitholling van de betekenis van die woorden is een teken dat deze begrippen vaak niet voortkomen uit  voortschrijdende inzichten en een intrinsieke wil om zo goed mogelijk les te geven. Nee, het is veel eerder een teken dat veel verdienmodellen gebaseerd zijn op het in stand houden van een gevoel van constant falen. Instanties die aan onderwijs verdienen zijn niet gebaat bij het vriendelijk onder de aandacht brengen van hun -al dan niet zelf bedachte- waar, niet gebaat bij maatwerk, niet bij een tevreden status quo. Daarom handelen deze instanties in schuld, in het gevoel dat je tekort schiet en dat je daardoor de leerlingen tekort doet. Om die reden doen we al jaren niets anders dan amechtig rond hollen. Is  eindelijk het klasse management volgens de modernste richtlijnen ingericht maalt er plotseling geen hond meer om of volgen er nieuwe richtlijnen. Lever je na een enorme krachtsinspanning  maatwerk voor de leerlingen, krijg je om je oren dat leerlingen op deze wijze weer teveel in hokjes geplaatst worden. Dit is het beroep van de eeuwig klinkende verwijten. Er is een woord dat ik graag voor de aantrekkingskracht van de put zou willen sparen. Dat woord is eigenaarschap. Zonder dwang of een teveel aan controle. Maar het is al te laat, vrees ik..

vrijdag 15 april 2016

Column. Zo'n soort dag.

Als ik aan het eind van de ochtend  met mijn leerlingen mee naar beneden loop om snel iets op te halen bij het kopieerapparaat zie ik bij terugkomst dat mijn lokaal verre van leeg is. Er staat een hele optocht voor mijn bureau. Ik wring me door de menigte en vraag wat er is. Het blijkt dat ze niet allemaal voor hetzelfde komen. Sarah, Noa en Nienke komen me melden dat Maartje weer eens gepest wordt. Ze kijken er zo nobel bij dat ik argwaan krijg. De hele wereld schijnt altijd precies te weten wie de slachtoffers, de daders en de meelopers zijn bij pesten maar ik tob altijd heel wat af om de precieze gebeurtenissen te achterhalen en te duiden. Ook nu. Als ze uitgepraat zijn lijkt het verhaal mij meer een voorbeeld van ‘laten wij het als eerste melden bij de baas dan staan zij er meteen mooi gekleurd op’. Ik noteer de gebeurtenis en zeg een vervolgonderzoek toe. Thomas en Tim schuiven een plaats naar voren. We willen niet meer bij Sean en Jordi zitten want ze fluisteren steeds met elkaar, wij kunnen zo niet werken juf. Ik kijk ze sprakeloos aan. Dan herneem ik me. Jullie kunnen zo niet werken, herhaal ik. Nou ja, we fluisteren zelf ook wel eens, grinniken ze. Zei  je nou fluisteren, onderbreek ik, terwijl ik mijn twee meest beweeglijke jongetjes aan kijk. Ze grijnzen. Praten dan, verbetert Tim. Ik zal erover nadenken, zeg ik. Ze knikken. De moeder van Jason schuift een plekje op. Ze vraagt hoe het nou zit met het onderzoek van haar zoon. Het is een terechte vraag. Het onderzoek schiet maar niet op. Het moet kennelijk eerst over twintig schijven en raakt om die reden steeds onherroepelijk zoek. Ik klaag met haar mee. Maar voor dat soort steun komt ze natuurlijk niet. Als ze weg gaat zoek ik snel mijn boterhammen. De pauze is bijna voorbij. Net als ik de eerste hap wil nemen, stormt de zus van Achmed naar binnen. Ik wil graag het telefoonnummer van de ouders van Lucca, hijgt ze, ik ben het namelijk helemaal zat. Voordat ik weet wat ze helemaal zat is zijn er weer tien minuten voorbij. De bel gaat. Het is zo’n soort dag. Zo’n dag waarop het er kennelijk niets toe doet dat je eigenlijk voor het geven van taal- en rekenlessen ingehuurd bent. Zo’n dag waarop de sterren achterstevoren staan en de maan onthutsend vol aan de hemel prijkt. Als de leerlingen allemaal binnen zijn, begin ik dan ook maar meteen met het akkefietje rond Maartje. En ja hoor. Maartje heeft ook zelf flink met benzine lopen sjouwen toen het vuurtje oplaaide. Het duurt echter lang voor iedereen zich coöperatief opstelt en ondertussen zie ik vanuit mijn ooghoek dat Thomas en Tim al vast een voorschot nemen op een eventueel besluit van mijn kant en hun tafel wegschuiven van de rest. Er is alleen niet voldoende ruimte op hun nieuwe plaats zodat Achmed en Steef -die zich nu ingesloten weten-  flink met hun tafel aan het duwen zijn. Net als ik in wil grijpen om duidelijk te maken wie hier nu eigenlijk de baas is, gaat de deur open en verschijnen er drie allerschattigste kleuters in de deuropening met een traktatie. Aaaaaah, roept de klas, wat lieffff! Ik moet enorm schakelen maar het lukt. Ik feliciteer, teken een bloemetje en neem de een stukje zeebanket in ontvangst. Als eindelijk de rust is weergekeerd, zijg ik achter mijn bureau neer en stop stiekem het zeebanket in mijn mond. Zo, dat heb ik wel verdiend. Dan gaat de deur open en komt de conciërge binnen. Sorry hoor, telefoon! Het is dringend. Ik kauw als een gek en loop naar de gang. Maar het is niet dringend. Natuurlijk niet.

vrijdag 1 april 2016

Column. Sluipmoordenaar.

De herrijzenis van de directe instructie is een zegen. Het slaat veel vliegen in een klap. Directe instructie is namelijk onze core business. Dat is het altijd geweest. Alleen leerkrachten die les geven aan getalenteerde leerlingen en ideologen die om geloofsredenen liever niet zien wat pal voor hun neus ligt gaan uit van het (veelal niet bestaande) vermogen van kinderen om alles tegelijk en het liefst door elkaar heen uitgelegd en verwerkt te krijgen. Directe instructie is niets anders dan klassikaal onderwijs in een nieuw jasje. Het is interactiever, coöperatiever en houdt meer rekening met verschillen maar de hoofdzaak is: de leraar doet voor, de leerling doet na en vervolgens wordt er een beperkt gedeelte veelvuldig ingeoefend. Vooral dat beperkte gedeelte stemt mij tot vreugde. Ik werd soms zoooo moedeloos van al die realistische rekenmethodes die de lastigste zaken lukraak aanboden, lukraak inoefenden en met de snelheid van het licht toetsten om het vervolgens pas maanden later weer opnieuw aan de orde te stellen. Niet zelden bonkte ik van frustratie met het hoofd tegen het bord als bleek dat in de allereerste rekenles ‘lenen bij de buren’ ook meteen een nul opdook. Er valt helemaal niks te lenen juf, klonk het dan gefrustreerd. Veel sommen hebben meer met begrijpend lezen te maken dan met rekenen en delen is in een realistisch rekenmethode je reinste siphysus arbeid. Veel van mijn leerlingen kunnen die grote stappen maar niet onder de knie krijgen. Dus houden ze het veilig en trekken  er steeds tien keer eraf, en dan nog eens tien keer, en dan nog eens…op deze wijze kan de staart onder aan de deelsom al snel een halve meter lang worden, kijk daar gaat-ie het uitrekenblaadje af, de tafel op, de tafel af, de hoek om. Ergens halverwege wordt een aftrekfout gemaakt.. oeps..  de som komt niet uit juf..snik..ik kan dit niet! Directe instructie maakt een eind aan deze wanhoop. Directe instructie is de sluipmoordenaar van het realistische rekenonderwijs. Het is simpelweg niet effectief om alle rekenproblemen die in een taak aan de orde komen  ook in de directe instructie van die dag terug te laten komen. Er moeten keuzes gemaakt worden. Het gevaar van die keuze is wel dat je de methodetoets als uitgangspunt neemt en van daaruit je rekenaanbod samenstelt…teaching to the test.. maar dat nadeel valt in het niet bij de voordelen die het oplevert: gestructureerd rekenonderwijs, zicht op uitval, oefenen, oefenen, oefenen. En wat mooier is: succeservaringen. Mijn leerlingen vinden rekenen leuk sinds de directe instructie opnieuw zijn intrede deed. Maar zoals zo vaak in het leven: hier win je wat, daar verlies je wat…nu het rekenonderwijs overzichtelijker wordt, wordt het taalonderwijs ingewikkelder. Zo wordt in de taalmethode in groep 4 al het bijvoeglijk naamwoord aangeleerd. Ik ben erg voor uitbreiding van de woordenschat maar het woord ‘bijvoeglijk’ in groep 4 is lariekoek. Dat kan nooit betekenisvol zijn. Het oefenen van zelfstandige naamwoorden in groep 5 is geen probleem maar laat alsjeblieft minder concrete woorden als bijvoorbeeld  ‘de liefde’ en ‘de situatie’  nog even buiten beschouwing. De gekte neemt echter in groep 7 en 8 een hoge vlucht. Het wemelt er van de werkwoordelijke gezegdes, voorzetseluitdrukkingen, bezittelijke voornaamwoorden, zelfstandige werkwoorden, persoonlijke voornaamwoorden met als dieptepunt het omzetten van de bedrijvende zin in de lijdende zin. Waarom, waartoe, waarheen? In groep 7 is het bijvoorbeeld al lastig genoeg om de persoonsvorm ( is nooit een persoon, ga er maar aanstaan met je instructie), het onderwerp, het gezegde, alsmede de voorzetsels, zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en hooguit het lijdend voorwerp aan de orde te stellen. Daar heeft iedere leerkracht zijn handen al aan vol. Maar waarom zouden we het in het onderwijs makkelijk maken als het ook moeilijk kan? Gelukkig kan ik de directe instructie ook als sluipmoordenaar inzetten voor deze overdaad.