vrijdag 16 december 2016

Column. Bubbel.

Sinds ik in de nacht van 8 op 9 november om 3 uur even een blik op mijn telefoon wierp om te kijken hoe Hillary Clinton er voor stond is er iets sombers in mij geslopen. Er lijkt zich iets duisters te ontwikkelen in de wereld. Het helpt niet om de krant te lezen of de televisie aan te zetten. Daar worden de ontwikkelingen op het wereldtoneel al net zo somber geduid. Het helpt wel om mijn klas binnen te lopen en de leerlingen te verwelkomen. Het is net alsof ik een andere bubbel binnen stap. Een aanpalend universum. Het is er licht en vrolijk. Er klateren watervallen. Er liggen lieve briefjes op mijn bureau, er klemmen zich armpjes om mijn middel en overal klinken vriendelijke begroetingen. Goedemorgen juf! Als ik de dag open met een kort klassengesprek  buitelen de enthousiaste  vertellingen over elkaar heen. Cas is naar Dinoworld geweest. Tjerk heeft een geweldig leuk boek gevonden. Mag hij het laten zien? Maartje showt trots haar nieuwe kleren. Anne is naar de film de GVR geweest. De lol en de levenslust knallen er van af. Als ik in de pauze mijn iPad openklap lees ik dat Stephen Hawking de wereld waarschuwt dat we ons op het gevaarlijkste moment in de geschiedenis van de mensheid bevinden. Ik klap de iPad resoluut dicht. Het kan vast geen kwaad om voordat  de Apocalyps zich aandient nog even een les over de vierkante meter eruit te gooien. En al snel hangen er uitgelaten leerlingen op de kop in de wc, de keuken en de zandbak teneinde  de oppervlakte van deze ruimtes  zo nauwkeurig mogelijk te kunnen opmeten.  Als de kinderen het klaslokaal verlaten, keer ik terug in die andere bubbel. ‘Er komt oorlog in 2020, reken maar na’ schrijft De Volkskrant naar aanleiding van een boek dat voormalig commandant Ingo Piepers schreef. In dit boek voorspelt Piepers de komende wereldoorlog door natuurkundige theorieën over chaos op de geschiedenis toe te passen. Oef. Het lijkt allemaal zo logisch als ik het artikel lees dat ik niet kan wachten om weer naar mijn klas-bubbel terug te keren. We gaan muziek maken, kondig ik aan.  Ik laat het complete Orff instrumentarium aanrukken en we timmeren de dystopische visioenen voor even de wereld uit. Na een half uur zijn de leerlingen uitgeput en kan ik er weer even tegenaan. Het is een treurige boel, denk ik, terwijl ik het doel van de volgende les op het digibord schrijf. Juist nu het onderwijs bijna bezwijkt onder doelstellingen, opbrengsten en het geboekstaafde vooruitgangsdenken, dreigt de leiding in de wereld overgedragen te worden aan heersers zonder noemenswaardig doel en richting. Leiders die mensen vertegenwoordigen die ergens genoeg van hebben, terecht dan wel onterecht.  Soms denk ik dat ze ook genoeg hebben van mij. Op het internet, vooral op Twitter, behoor ik beslist tot de verwerpelijke categorie van de goedmens, de linksmens. Voordat ik mij op de hoogte kan stellen van de contouren van het wereldbeeld van de rechtsmens, moet ik eerst door een haag verwijten, verzuchtingen en geschamper heen. Maar een goedmens doet dat. Zo is een goedmens. Alleen begrijp ik niet waarom het er zo negatief en destructief aan toe gaat in die bubbel. Zo, zeg ik tegen de klas, als ik aan het eind van de les ben gekomen. Pak je wisbordje. Ik ga eens even kijken wat jullie allemaal nog weten over deze les. Het resultaat valt me alleszins mee. Want opletten doen ze ook nog eens heel goed, deze lieverds. Maar als ik zelf bevraagd zou worden over wat ik nu geleerd heb over mijn getob over de toestand in de wereld zou ik niks op kunnen schrijven. Terwijl ik toch ook goed oplet. Straks maar eens naar het programma De kanarie in de kolenmijn kijken. 

vrijdag 2 december 2016

Column. Onvermogen.

Ok. Sorry dan! Vanessa doet impulsief een stap naar voren en slaat de armen om Mirthe heen. Mirthe verandert acuut in een lappenpop en laat zich de knuffel, met haar armen strak langs haar lijf,  met moeite welgevallen. Ze kijkt me bozig en ietwat verward aan. Ze is er nog niet aan toe om het goed te maken. Vanessa maakt het niet uit dat Mirthe wat onwillig aanvoelt. Het is weer goed wat haar betreft en daarmee uit. Voor mij komt deze afloop ook tamelijk onverwacht. Even daarvoor heb ik alles uit de kast moeten halen om de verwikkelingen rond hun slaande ruzie te doorgronden. Ik had bepaald niet het idee dat ik een geslaagde interventie aan het plegen was. Zoals zo vaak bij meidenruzies was de aanleiding diffuus, de escalatie groot en de oplossingsbereidheid minimaal.  Vanessa  loopt opgelucht van ons weg.  Mirthe loopt aarzelend de andere kant op. Wat te doen als je plotseling geen tegenstander meer hebt? Het duurt even tot het tot me doordringt dat het ook dit keer Vanessa’s onvermogen om sociale processen te doorgronden is die tot deze plotselinge overgave heeft geleid. Mijn aanpak werkte averechts. Ik deed het licht niet aan maar maakte haar verwarring groter. Dan maar een dikke pakkerd en een snelle verdwijning. Meestal gaat het juist andersom. Dan is er met haar geen land te bezeilen  als ze zich beledigd  of afgewezen voelt. Dan volgen er langdurige wraakacties. Het is naar om te zien hoe haar van nature vriendelijke gezicht van het een op het andere moment verandert. Haar lippen versmallen zich tot spleetjes, in haar ogen verschijnt een donkere borende  blik en al haar energie richt zich vanaf dat moment op het houden van een strafexercitie. Overal waar  de vermeende daders zijn, duikt Vanessa ook op. Op een afstandje weliswaar maar hinderlijk in het blikveld. Dreigend aanwezig en iets duisters uitstralend. Wacht maar hoor, wacht maar! Waarom mag  ze dan ook niet meedoen, vraag ik het ene moment aan haar klasgenootjes als de klachten over dit hinderlijke gedrag binnen stromen. Vanessa,  ga daar eens weg, dirigeer ik een ander moment volkomen inconsequent. Want ook ik worstel met het onvermogen van Vanessa. De meest moeizame relatie heeft Vanessa  met Mirthe. Vanessa aanbidt Mirthe. Ze wil niets liever dan bevriend met haar zijn. Mirthe kan die luxe niet altijd even goed aan. Dat is ook wel wat veel gevraagd van een achtjarige. Aan de ene kant vindt ze het wel eervol en interessant dat iemand haar zo geweldig vindt, aan de andere kant irriteert het haar en roept ze de ellende onbedoeld over zichzelf af. Op een dag zitten ze zusterlijk naast elkaar achter de computer met een opdracht om in Word een kort verhaaltje over zichzelf te schrijven. Vanessa vindt alles geweldig wat Mirthe doet. Ze praat net even te hard en laat zich om de haverklap hikkend van de lach tegen Mirthe aanvallen. Mirthe duwt haar regelmatig wat geërgerd van zich af. Dan zie ik dat de lichaamshouding van Vanessa verandert. Eerst vraagt ze vriendelijk of zij ook een stukje mag tikken, dan begint ze te duwen en even daarna mept ze er vinnig op los met haar ellenboog. Als ik op het computerscherm kijk, begrijp ik waarom. Mirthe schrijft over haar vriendinnen. Ze heeft er veel. Vanessa staat er niet tussen. Ben je echt verbaasd over de boosheid van Vanessa vraag ik. Huh? Mirthe wendt onbegrip voor. Kom op, dring ik aan. Ben je echt verbaasd waarom ze zo boos is? Mirthe zucht. Het is gewoon waar, probeert ze nog. Maar daarom hoef je het toch niet op te schrijven, zo pal voor haar neus? Nee juf, zegt  ze zachtjes. Sorry hoor. Vanessa slaat opnieuw haar armen om Mirthe heen. Kom hier. Het is niet erg hoor. 

vrijdag 18 november 2016

Column. Schuldbewust.

Het is bijna onnatuurlijk stil in de groep waar ik een dictee aan voorlees. De pennen krassen driftig over het papier. Er wordt ingespannen gewerkt. Zin 3, zeg ik, terwijl ik in mijn handleiding kijk. Plotseling klinkt er een wanhopig stemmetje door het lokaal. Juhuff. Ik kijk op. Ja Sven? Je gaat te snel juf. Er klinkt een instemmend gemompel. Ja, het gaat veel te snel. Ik kijk de leerlingen schuldbewust aan. Sorry, zeg ik, ik zal het langzamer doen. Wie kan het niet bijhouden? De helft van de groep steekt de vinger op. Sommige leerlingen hebben rode blosjes. Dit is groep 5. Ik heb nooit eerder groep 5 gehad en dat is te merken. Het tempo dat ik aanhoud in de lessen is er ingeslepen tijdens dertig jaar lesgeven aan bovenbouwklassen. Het is een pittig tempo. Veel te pittig. Ik moet mijzelf steeds tot rust manen. Ook bij de vooronderstelde voorkennis van deze leerlingen gaat het nogal eens mis. 7 x 6 =, vraag ik regelmatig achteloos, 4 x 7=? Om vervolgens te constateren dat het van mij verwacht wordt dat ik de tafels juist aanbied en oefen en niet als bekend mag veronderstellen. De overgang van het niveau van eind groep 7 naar begin groep 5 is een grote. Maar als ik de stap eenmaal gemaakt heb, vind ik het heerlijk. Wat een overzichtelijke rekenlessen, wat een fijne kleine stappen bij spelling en taal. Het is prettig om eens aan de basis van de uitleg over tabellen, maateenheden, geldsommen, klokkijken alsmede persoonsvormen en zelfstandig naamwoorden te staan. In de bovenbouw ben je toch al snel van allerlei zaken aan het repareren. Het geven van zaakvakken is echter van een heel andere orde. Daar loop ik tegen onverwachte zaken aan. Net als groep 6 -het andere deel van deze combinatiegroep- op het puntje van de stoel zit als ik in 1566 de beelden in katholieke kerken naar beneden laat tuimelen en de ketters spectaculair op brandstapels laat belanden, dringt tot me door dat groep 5 natuurlijk onwillekeurig meeluistert. Juhuuf, piept er andermaal een stemmetje vanaf de andere kant van het lokaal, juhuuf! Ja Mirthe? Ik kan hier niet tegen juf. O gut. Ik kijk schuldbewust in haar richting. Tja, In groep 5 zijn ze natuurlijk wel heel erg jong voor deze vertellingen. Nog een geluk dat ik niet met de middeleeuwen ben begonnen en al die martelwerktuigen uit die tijd de revue heb laten passeren. Ach, het is al lang geleden, vergoelijk ik. Ik wil toch eigenlijk wel liever ergens anders zitten, vraagt Mirthe. Ja, dat is goed, zeg ik. Er staan nog een paar meisjes op om met haar mee te gaan. De jongens niet. Ik zie alleen dat ik niet moet verwachten dat ze hun taalles nog afkrijgen. Het is veel te spannend in groep 6. Wat aangeslagen vervolg ik mijn les. Ik besluit het droeve lot van Edmond, Hoorne en de prins van Oranje maar even voor een ander moment te bewaren. Het is een leuk vrolijk stel, deze groep 5-6. Ze kunnen alleen niet goed buitenspelen. Vooral de jongens kunnen niets anders verzinnen dan het het slaan met stokken, het gooien met stenen en het eindeloos omduwen van elkaar. Dat vinden ze zonder enige uitzondering allemaal een reuze leuk tijdverdrijf. Het is niet echt juf, roepen ze vrolijk, het is voor de lol. Maar die belofte maken ze nooit waar. En dan rent de hele club tegelijk naar me toe. Om vervolgens alles recht te praten wat krom is. Ja, ik duwde ook wel maar ik deed het niet zo hard. Ja, ik gooide ook wel maar de mijne was niet raak. Ja maar Sven huilt altijd meteen terwijl hij het zelf ook doet. Elk voorstel van mijn kant om een spel te spelen beklijft maar even. Binnen de kortste keren rollebollen ze weer over het veld. Dit keer gaat het goed juf. Dit keer is het echt alleen maar voor de lol.

zaterdag 5 november 2016

Column. Allergieën.

Ik heb al een tijdje de app Beter Spellen op mijn iPad staan. Elke dag worden in deze app vier vragen over spellingsregels gesteld. Er zijn drie niveaus. Ik heb zonder mankeren het hoogste niveau ingesteld want spellen kan ik. Denk ik. Als ik toch fouten maak dan verbaas ik mij hogelijk. Is dat zo? Jeetje. Hoe dat zo? Onmiddellijk verdiep ik mij in de aard van deze fouten om vervolgens gerustgesteld te bedenken dat mijn fouten.. A niet zo erg zijn omdat ik te gehaast was, B veroorzaakt worden door de absurditeit van sommige spellingsregels, C ontstaan zijn omdat enkele spellingsregels even aan mijn aandacht waren ontsnapt. Ik betrek deze fouten nooit op mijzelf. Ik kan immers spellen. Het is  dan ook bepaald schokkend om te ervaren hoe anders het gaat als ik de app Beter Rekenen installeer. Om te beginnen besluit ik meteen om niet het hoogste niveau in te stellen. Ergens klinkt vanuit een ver verleden een stem dat het beter is om dit niet te doen. Die stem komt veel duidelijker door dan de meer voor de hand liggende overweging dat het dag in dag uit geven van rekeninstructie toch niet voor de poes is, qua kennis en zelfvertrouwen. Het is ook een tamelijk wanhopige stem die opklinkt uit de diepste krochten van mijn herinnering. Pfff. Rekenen dat kan ik niet. Denk ik. Elke keer als ik een fout maak, sla ik mezelf voor het hoofd. Stom, stom, stom. Om me daarna aangeslagen te realiseren dat ik deze fout gemaakt heb omdat ik… A niet goed nagedacht had, B de regel heb vergeten, C nog te stom ben om voor de duivel te dansen op dit gebied. En hup…daar gaat de app…weg ermee. In de prullenbak. Hier heb ik geen zin in. Daar ga ik niet aan beginnen. Ik heb me in al die veertig jaar echt wel gerealiseerd dat mijn geduld met zwakke rekenaars voortkomt  uit mijn eigen moeizame ervaring op dit gebied maar dat deze ervaring nog zo rauw onder de oppervlakte ligt, nee dat wist ik niet. Een dag later installeer ik de app opnieuw. Kom, zo snel laat ik me niet kennen. Nadat ik deze app er nog zeker drie keer resoluut afgegooid te hebben en vervolgens onmiddellijk weer opnieuw geïnstalleerd, vallen me een paar dingen op. Mijn allergieën betreffen: redactiesommen, oppervlakte berekeningen en het omrekenen van maat eenheden. Eigenlijk wel voor de hand liggend. Elke keer als ik bij mijn lesvoorbereidingen deze sommen zie staan in de handleiding wordt het mij droef te moede. Getverderrie. Wat een narigheid. Zou ik het over kunnen slaan? Het is precies dezelfde reactie die deze sommen ook bij sommige van mijn leerlingen oproept. Weerstand. Geen zin. Bahbahbah. Moet het of mag het? Elke keer als deze sommen opduiken bij de oefeningen van de dag, laat ik na wat ik mijn leerlingen altijd leer. Ik pak bijvoorbeeld geen uitrekenpapier en ik laat er geen oplossingsstrategie op los. Ik raad er soms maar wat na, in de hoop dat er een wonder gebeurt. Ik wil er namelijk van af. Ik ben een  juf met veertig jaar ervaring in het rekenonderwijs die onmiddellijk in alle valkuilen kukelt waar ze haar leerlingen voor wil hoeden. Het is me wat. Ik ben er wat confuus van. Sinds ik dit weet reken ik driftig door. Elke dag vier sommen. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik vorderingen maak, dat ik het minder persoonlijk opneem en dat ik er rustig voor ga zitten. Maar ik ben bang dat dat nog wat langer gaat duren. Wel begrijp ik mijn leerlingen beter dan ooit tevoren. De zwakke rekenaars dan. De zwakke spellers niet. Hoe bestaat het dat je een woord als ‘wakker’ nou met een k kan schrijven. Dat zie je toch zo?
 

zaterdag 22 oktober 2016

Column.Tricky.

Een vraag van de hoofdredacteur van dit blad: of ik geïnterviewd wil worden door RTL over het onderwerp pesten in het kader van ‘de week tegen pesten’. Onmiddellijk schiet mijn interne waarschuwingssysteem op rood. O nee dat wil ik niet. Ik wil overal over praten maar niet over pesten. Praten over pesten is tricky bussiness. Het is ook weinig zinvol want wat moet ik zeggen...iedereen is tegen pesten, ik zou dus snel klaar zijn.Het probleem zit dan ook niet in het standpunt dat ik inneem maar in de positie die ik heb.Bij dit onderwerp zit een leraar al snel in de verdachtenbank. Je doet er niet genoeg aan, je hebt niks gezien, je hebt het onderschat. Maar schuldig ben je of op zijn minst heel erg verantwoordelijk. De inhoud van een item op televisie of een artikel in de krant verloopt altijd volgens geijkt procedē.. Er komen een aantal schrijnende gevallen voorbij, er roept iemand boos dat de leraar weinig zag of deed, er wordt een directeur ter verantwoording geroepen en klaar is het onderwerp. Om na verloop van tijd weer op te duiken. Zolang er gedacht wordt dat het tegengaan van pesten een kwestie van een al dan niet geleverde inspanning is, zal er niets veranderen. Veel mensen, vooral zij die aan de zijlijn staan, kunnen altijd uitstekend zien waar een ander schuldig is of iets nagelaten heeft maar vrijwel niemand ziet waar hij zelf een bijdrage levert. Uitsluiting, achterklap, verdachtmakingen, het komt overal voor bij volwassenen. Op het werk, in de buurt, bij verenigingen. Bij kinderen valt het alleen zo op omdat het daar in uitvergrote vorm aanwezig is. Ook is het elke keer weer schokkend om te zien hoe gemeen die lieve snoetjes soms kunnen zijn tegen elkaar. Maar kinderen doen niets anders dan het gedrag van volwassenen spiegelen. In de week tegen pesten heeft het Klokhuis een mooie aflevering op hun site geplaatst. Mijn leerlingen kijken er ademloos naar. Als we na afloop de trap aflopen om naar buiten te gaan, hoor ik Sem grijnzend ‘ha dildo’ zeggen tegen een klasgenoot die een naam heeft die in de verte wel wat op dit woord lijkt. Er is door Sem kennelijk geen verbinding gelegd tussen hetgeen hij zojuist gezien heeft en nu zelf doet. Het is een hele klus om als leraar die verbinding wel te leggen. Ook met anti- pestprogramma’s in de hand, een Kanjerschool-verklaring aan de muur en gekleurde petten op het hoofd blijft het een pittige opgave. Niemand zal me ooit horen zeggen dat ik in staat ben om dit allemaal mijn lokaal, de school en de wereld uit te krijgen. Ik kan alleen maar zeggen dat ik een uiterste poging zal wagen complexe interacties tussen leerlingen te verhelderen en waar nodig te bestraffen.  Elk schooljaar opnieuw. Het zou echter een hele vooruitgang zijn als er  over de kwestie rond pesten op school genuanceerder gedacht wordt. Zowel in de pers als in thuissituaties. Ik pleit voor een  realistische opvatting over de rol van leraren en die is: pesten is helaas van alle tijden, dus ook van deze, het vereist een alerte houding en stevig ingrijpen maar er moeten geen wonderen verwacht worden. Misschien moeten we de hand ook in eigen boezem steken en  ophouden met gedragsregels aan de muur te hangen en handtekeningen te verzamelen onder antipestprotocollen. We weten best dat dit maar even werkt en alleen maar voor de bühne daar hangt. De strijd tegen pestgedrag is te serieus voor dit soort oppervlakkigheden.

vrijdag 30 september 2016

Column. Extrinsiek.

Het rukt op. Het ene bestuur gaat weliswaar voortvarender te werk dan het andere bestuur maar overal zijn de tekenen zichtbaar: de intrinsieke motivatie waar onze beroepsgroep om bekend staat, wordt langzaam maar zeker om zeep geholpen. Het ‘reguleren van de werkdruk’ in de laatste cao’s heeft een ontmoedigend effect op de motivatie en arbeidslol van veel collega’s. De teloorgang van de ADV, de inkrimping van de bapo, de inperking van vakanties, het eindeloos tellen van de te werken uren en de uit te voeren taken, het dooft de spirit. Het maakt arbeidsslaven van enthousiaste onderwijsmensen. Het is op papier misschien goed geregeld maar al die lijstjes, afspraken en voorschriften over de inzet in tijd en ruimte voegen tot dusver geen meerwaarde toe. Dat ligt denk ik aan de redenen die ten grondslag liggen aan al deze veranderingen. Die zijn overwegend negatief van aard. Ze komen voort uit rancune over de lange vakanties en de zogenaamd korte werkdagen, uit wantrouwen over de inzet en de taakbelasting van het personeel,  uit onderling gekissebis van leraren over wie er allemaal de kantjes vanaf lopen en aangepakt moeten kunnen worden. Het is wraak, bedilzucht, wantrouwen, veelal gestoeld op subjectieve waarnemingen en oordelen. Iets wat op zulke giftige grond gebouwd is kan nooit tot iets moois uitgroeien. Wie schiet hier nou eigenlijk wat mee op? Alles wat je als leraar uit je zelf al deed, wordt nu van je geëist. Degenen die er de ‘kantjes van aflopen’, balanceren vrolijk door.  Je kunt dan wel verplicht worden om tot kwart over vijf op school te blijven maar wie garandeert of je in die tijd ook iets zinvols doet. Misschien zit zo’n kantjesloper wel gewoon met collega’s te kletsen of surft hij of zij wat lusteloos over het internet . Je kunt verplicht worden meer taken op je te nemen maar er is een heel scala aan mogelijkheden om niet tot resultaten te komen: ik snap het niet, ik ben het vergeten. Het komt er aan. Geen tijd gehad. Je kunt heel hard roepen dat het met al deze maatregelen hier om de professionalisering van de onderwijssector gaat maar daarmee wordt het nog niet waar. Directeuren hadden allang mogelijkheden om de uren die leraren moeten maken eerlijk te verdelen middels functioneringsgesprekken en personeelsbeoordelingen. Het netto effect van deze besprekingen was echter vaak niet meer dan het invullen een kruisjeslijst  en een verspild uurtje van je leven. Misschien is het in dit vak wel zo goed als onmogelijk om de zaken gelijk te trekken op dit gebied. Er zijn immers efficiënte collega’s en minder efficiënte collega’s. Er zijn alleenstaande collega’s met een overdosis aan enthousiasme voor hun vak en collega’s met drie jonge kinderen en een zieke schoonmoeder thuis. Het is volkomen onduidelijk waarom met al die maatregelen de goeden nu onder de vermeend slechten moeten lijden. Maar het is wel een teken van deze tijd. Een tijd die gekenmerkt wordt door achterdocht en chagrijn. Gaat collega Mirthe nu al naar huis, o jee weet de directeur dat wel, even melden maar.  Heeft Thomas zijn schriften wel nagekeken. Wordt het nog wat met de Kerstcommissie? Nee, ik doe dat niet want ik zit al aan mijn taks. Hoeveel uur moet ik nog maken? Mag ik deze uren aftrekken?  Tellen, controleren, afrekenen, aan de orde stellen, aanpakken, ter discussie stellen, nieuwe regels opstellen, borgen,borgen,borgen. Dat is geen professionalisering. Dat is gezeur.  Ik dacht altijd dat het met de bemoeizucht in het onderwijs wel los zou lopen zolang ik op geregelde tijden de deur van mijn lokaal achter me dicht kon trekken en al dat energielekkende gezanik achter me kon laten. Maar het is te laat. Het heeft me ingehaald. Ook in deze column.

zondag 18 september 2016

Column. Hardnekkig.

Ik zou er nu toch zo langzamerhand aan gewend moeten zijn maar ik blijf me aan het begin van ieder schooljaar  verbazen over het feit dat veel nieuwe leerlingen helemaal niet zo onder de indruk zijn van mijn gezag. Ik bedoel: daar staat toch ineens veertig jaar ervaring voor hun neus. Tel daar een flink dragende stem en een zelfverzekerde air bij op en dan heb je toch wat. Ze zouden in shock moeten zijn en met bezwete neusjes doodstil op hun stoelen moeten zitten. Krijgen we die juf? Oeps, even bij de les blijven maar. Maar nee hoor. Je bent acht en je kwekt gerust door de introductie van je nieuwe juf heen. Je rommelt wat in het kastje, sist wat tegen een buurvrouw, loopt op een onhandig moment achteloos naar het toilet of probeert met je been de leerling op de stoel voor je te raken. En bovenal: je toont je dodelijk beledigd als de nieuwe juf op dat gedrag reageert. Jij of ik Thomas? Nukkig : jij juf! Waar ga je naar toe Sanne? Hogelijk verbaasd: ik zoek mijn pen juf. Het stoplicht staat op rood en toch ben je aan het overleggen Myrthe? Diepe zucht: ik snap het toch niet juf!  Ook non verbaal draaien ze hun hand niet om voor een daad van verzet. Hup daar knalt het hoofd van Thomas gefrustreerd op zijn armen. Zoef, daar schuift Sanne haar boek bozig van zich af. De meeste leerlingen geven, nadat ik vriendelijk doch beslist duidelijk gemaakt heb hoe menens het is, zich al snel gewonnen. Anderen bieden wat langer weerstand. De beweegredenen achter de wat hardnekkiger weerstand in het begin van een nieuw schooljaar zijn overbekend: negatieve aandacht is ook aandacht, kijk-eens-hoe-leuk-ik-ben, wat bij mijn moeder lukt, lukt misschien ook hier of ‘ach het zal zo’n vaart niet lopen met deze juf’. Ik zou mij best wat minder verbaasd kunnen tonen over dit gedrag. Het heeft ook van mijn kant iets hardnekkigs om me steeds zo overvallen te voelen. Het moet dus mijn opspelende ego zijn die in de weg zit. Aan het eind van het vorige schooljaar liep alles zo op rolletjes dat ik niet kan geloven dat ik weer overnieuw moet beginnen. En dus stokt de adem letterlijk in mijn keel als ik zie dat Mascha, waarvan ik op het eerste gezicht dacht dat het een reuze inschikkelijk kind was, rustig in haar biebboek leest als ik de groep ergens over inlicht. Zie ik dat goed, zeg ik op gebiedende toon. Ik heb gewoon zin om te lezen, antwoordt Mascha nuffig. Denk je dat ik dit een goed antwoord vind, vervolg ik. Ik zie aan haar dat ze eigenlijk ja wil zeggen maar op het laatste moment iets aan mijn ondertoon vermoed. Ze haalt haar schouders op. Haal je nou je schouders op, vraag ik. Ik realiseer me dat ik weleens slimmere vragen heb gesteld maar mijn beledigde gemoed zit danig in de weg. Ze haalt nog een keer haar schouders op. Doe dat boek dicht, zeg ik met samengeknepen lippen. Mascha is nog steeds niet erg onder de indruk, ze doet net iets te langzaam haar boek dicht. Nou vooruit dan maar omdat de juf zo door zeurt. Ik vervolg mijn verhaal. Hup, daar springen ineens twee leerlingen tegelijk op en wandelen naar de deur. Waar gaan jullie heen? Naar het toilet. Samen? Ja, o mag dat niet? Mocht dat ooit wel, kets ik terug. Nee, bij nader inzien, mocht het eigenlijk nooit. Ineens realiseer ik mij dat ik degene ben die hier met een bezweet neusje zit. Alsmede een beetje in shock. En zo zit ik dus er  elke keer weer opnieuw bij in het begin van het schooljaar. Ik leer niks van mijn ervaringen op dit punt. 

vrijdag 2 september 2016

Column. Not Good.

Ik breng het deze zomervakantie niet op om nog ergens een minimale opbrengst  van te verhogen. Het is genoeg geweest. Ik wil niet meer beter, hoger, verder. Ik wil zitten, mijmeren, niks. Ik ben moe van al het gedoe om steeds beter te moeten worden en harder te moeten werken terwijl ik in werkelijkheid alleen maar ouder en vermoeider word. Om mij heen worden er echter nog steeds driftige pogingen gedaan om vaardigheidsscores te verbeteren.  Hoeveel kilometer hebben we gefietst vandaag, vraagt buurman één aan buurman twee op de camping waar ik ben neergestreken. Eens effe kijken, antwoordt deze, eh…45,1 kilometer! Vooral dat komma één , frappeert me. Zo Cito-esk. Aan de overkant komen vier wandelaars het terrein op. Zo, dat zijn toch even 30 kilometertjes in da pocket, stelt de voorste wandelaar trots vast, nu maar even een lekker biertje jongens! Ik zit allang aan dat lekkere biertje en laat Jack Reacher het vuile werk opknappen. Jack kan alles. Er is niets dat hij niet vermag. Overal waar de slechteriken  in de wereld de zaak naar hun lelijke hand willen zetten komt Jack Reacher zijn neus in hun zaken steken. Het is een geweldige bemoeial. Zo nu en dan controleer ik tijdens het lezen over Jack’s vaardigheden mijn twitterberichten. Ook daar worden  onophoudelijk opbrengsten verhoogd. A. meldt vrolijk dat ze al heel ver is met de voorbereidingen van het volgend schooljaar, B. schept op over flinke vorderingen in de tuin en C. verft er al dagen driftig op los. Hoofdschuddend leg ik mijn I-pad weg en laat Jack zeven voormalige rugbyspelers uitschakelen. Binnen de kortste keren liggen ze allemaal gekneveld in de gang. De buurmannen hebben inmiddels de kaart weer ter hand genomen om een route voor morgen uit te stippelen en de overburen lopen naar de accommodatie om hun bezwete kleren uit te wassen. Ik werp even een blik op Facebook  maar ook daar schieten vaardigheidsscores tot ver achter de komma omhoog. Facebookvriend  één wandelt door Wales en meldt  keurig alle afstanden. Facebookvriend twee laat de app Strava steeds heel precies aangeven waar hij nu weer allemaal naar toe gefietst is en Facebookvriend vier loopt in een snikheet Venetië. Pfff…wat een vermoeienissen.  Gauw terug naar Jack. Och jee…. hij  heeft een gebroken neus. Not good, mompelt hij, not good at all. Nee, ik maak me ook zorgen. Met een gebroken neus is het slecht boeven vangen en er is natuurlijk geen tijd om naar een dokter te gaan. Er is veel te veel om recht te zetten in de wereld.  Oh, gelukkig. Jack heeft er wat op gevonden. Hij zet zelf zijn neus recht. Natuurlijk. Dat kan Jack. Hij weet dat hij bij deze ingreep het bewustzijn zal verliezen maar wat moet dat moet. En krak…daar gaat zijn neus en Jack er achteraan. O jee, de hond, denk ik met schrik. De hond moet uit. Hè get. Wat een inspanning nou. Waarom moest ik zo nodig een jachthond en niet zo’n sloom buikschuivertje. Nou vooruit dan maar. En dan weer gauw terug om te kijken hoe het met Jack is. O gelukkig. Jack is weer bij zijn positieven en wandelt nu doodleuk een trappenhuis binnen waar zich 11 gewapende onverlaten hebben gepositioneerd. Elke verdieping schakelt hij er een uit. Persoonlijk vind ik 11 wat veel dus ik sla snel wat bladzijden om want ik wil wel weten hoe het zich op de elfde etage allemaal ontwikkelt. Daar duikelt plotseling een 12e schurk op –zelfs Jack schrikt hier van- maar gelukkig weet hij raad. En dan gebeurt het onmogelijke: Jack blijft met een los eindje zitten. Hij begrijpt niet alles en-dat-maakt –hem –niet-uit. Hij stapt vrolijk het verhaal uit. Kom terug Jack, mopper ik boos. Zo is de opbrengst van mijn inspanning niet optimaal. Not good Jack.. not good at all.

vrijdag 17 juni 2016

Column. Oud.

Demotie. Het is een woord met een vervelende gevoelswaarde. Het wordt geassocieerd met afbraak, met een stap terug doen, met het naderen van een eindstation. Het is bepaald niet iets om trots te melden aan de mensen  om je heen. Het maakt natuurlijk behoorlijk uit of je zelf beslist dat het een tandje minder mag of dat je bazen dat voor je doen. De grens tussen vrijwillig en onvrijwillig een treetje lager stappen  is dun en wordt  vrij ondoorzichtig als bezuinigingen, beoordelingsgesprekken en verandertrajecten hun invloed doen gelden. Wanneer komt het punt dat je het niet meer bij kunt benen, niet meer bij wil benen, niet meer bij mag benen? Dat ligt in elke organisatie anders. De ene doet het fluitend een stap terug, blij dat er een last van hem of haar is afgevallen, een ander ziet het als een bewijs van falen of voelt zich erg onheus behandelt. Voorheen bestond het probleem nauwelijks. Zeker in het onderwijs niet. Veel leraren haalden de 40 dienstjaren amper. Als het wel zo was stond dat in de krant. Zo rond het twee- en zestigste levensjaar hielden de meesten het voor gezien, niet zelden zelfs al eerder. Dat is nu verleden tijd. Ondanks mijn 39 dienstjaren is van hoger hand bepaald dat ik daar zeker nog ruim acht dienstjaren aan toe moet voegen voor ik met pensioen kan. 67,5 jaar is de leeftijd dat ik er officieel uit kan, voor iets jongere collega’s loopt de leeftijd nog verder op. Dat is een slechte zaak. Voor jonge leerkrachten maar ook voor deze zestigers zelf. Ik ken  veel leeftijdgenoten die de eindstreep niet gehaald hebben of dreigen deze niet te halen. Bij verzekeringsbedrijven, de belastingdienst, accountantsbedrijven, allemaal doen ze gedwongen een stap terug of erger: vliegen ze eruit. Gebutst, gekwetst, in hun zelfvertrouwen aangetast. Op weg naar vernederende cursussen van de UWV om opnieuw te leren solliciteren. Ik ben in mijn directe omgeving –als bijna zestiger-nog een van de laatste der Mohikanen die volledig werkt. Ook in het onderwijs wil men, nu het leerlingenaantal in het hele land krimpt, bij voorkeur van oudere werknemers af. Ze zijn duur, niet meer zo flexibel dat ze bij elke vernieuwing zich het vuur uit de sloffen lopen en hier en daar ook wel wat lastig met al hun ‘hoezo, waarom en hadden-we-dat-twintig-jaar-geleden-ook-al-niet’ opmerkingen.  Het punt is dat veel zestigers , al zouden ze het willen, financieel niet zomaar kunnen vertrekken. Er zijn nu generaties die tussen wal en schip vallen. De pensioenleeftijd is zo hoog is opgetrokken dat men aan de onderkant het arbeidsproces niet meer in komt en aan de bovenkant het arbeidsproces niet op een menswaardige manier uitkomt. Toen ik ooit eens door Jordanië reisde sprak ik een leraar die vertelde dat het in zijn land anders gaat: na 25 jaar lesgeven word je door de staat hartelijk bedankt  voor de dienstverlening aan het vaderland en krijg je als je dat wil een uitkering voor de rest van je arbeidzame leven. Je kunt daar dan rustig ander werk naast gaan doen. Je kunt ook blijven lesgeven. Het is al weer tien jaar geleden dat ik daar rondreisde, misschien is het ondertussen veranderd, maar het principe is navolgenswaardig en heel wat aantrekkelijker dan in dit land, waar veel  zestigers  soms tegen heug en meug hun lessen geven in een omgeving waar ze zich niet meer thuis voelen en die eigenlijk ook teveel van ze vraagt. Demotie is dus zo gek nog niet: klassenassistentie, begeleiding van hoog en meer begaafden, administratie. Maar daarvoor moeten we eerst van die nare bijklank in het woord ‘demotie ’af, of de pensioenleeftijd weer verlagen. Gewoon…zoals-we-het-twintig-jaar-geleden-ook-hadden. Hoezo, moesten we daar eigenlijk vanaf? Waarom is het zo’n treurige boel geworden nu?

vrijdag 3 juni 2016

Column. Heerlijk, lief en lastig.

Er zijn klassen die rond oktober al doorhebben binnen welke grenzen de vrijheid van hun handelen valt, waar er initiatief en zelfstandigheid verwacht wordt  en wanneer er coöperatief kan worden samengewerkt. Er zijn ook klassen die in december op dit punt aankomen en - zo heel nu en dan- zijn er klassen waarbij het nog langer duurt. Deze klas haalde maart. Zo’n twintig jaar geleden had ik een groep met wie het tot het eind toe niet lukte. Dat schooljaar eindigde onvoldaan. Er zaten teveel oncoöperatieve leerlingen in, er was teveel gedoe met meidenruzies. Het werd maar geen geheel en ik kreeg er nooit echt greep op. Een annus horribilus. Een tijdje dacht ik dat het met deze groep dezelfde kant op zou gaan. 17 jongetjes die voornamelijk met elkaar in de weer waren en een kleine groep meisjes die hun tijd voornamelijk besteedden in het met elkaar overhoop liggen. Ik betrapte mijzelf er op dat ik voor het eerst in jaren soms weer stampvoette, brieste en met de deuren sloeg. Dat viel me tegen. Had ik deze onhebbelijkheden niet al jaren geleden achter me gelaten? Was ik nou echt niet in staat om dit geduldiger en rustiger aan te pakken? Tot mijn verbazing vonden de leerlingen al deze wat kwalijke interventies helemaal niet zo erg als ik. Ze bleven maar zeggen hoe leuk ze het hier vonden terwijl het mij totaal ontging wat er dan zo leuk was. Toespraak een, dichtgeslagen deur twee, ga-maar-terug-het-lokaal-in opdracht drie? Er kwam echter geen klacht over hun lippen. Het ergste vond ik de herrie. Die onophoudelijke herrie. Zelfs als ze niets zeiden en gewoon aan het werk waren kraakten hun stoelen, piepten hun laatjes, schuifelden hun schoenen over de vloer. Elke keer als ik door het lokaal liep werd ik aangesproken. Juhuff, gaan we… mogen we…kan ik…zou u….Als ik even de klas uit ging om iemand te helpen die achter een computer aan het werk was, stond er bij terugkomst een rij bij de deur op me te wachten, zaten er drie tegelijk op het toilet en was de ruzie tussen een aantal meisjes sissend verder gegaan. Juhuff..Maartje huilt, Tyrza is boos. Sean heeft me geslagen.  Niet zelden zaten er zelfs leerlingen op hele andere plekken, zo ver hadden ze hun tafel van de ander weggeschoven. Ook als ze geen ruzie maakten raakten ze elkaar. Schmacken noemden ze het. Vooral de jongetjes konden zich hier eindeloos mee bezig houden. Ze hadden het op You Tube geleerd: je slaat elkaar steeds opnieuw zachtjes in het gezicht. Het stopt nooit en het is kennelijk erg leuk. De onrust in de groep werd mede veroorzaakt door het feit dat deze leerlingen voor het eerst in een combinatiegroep zaten en het heel moeilijk vonden om hun vragen uit te stellen en zelfstandig aan hun weekagenda te werken. Maar ineens –toen ik even niet oplette- was de strijd gestreden. Ze begrepen het. Ze konden het aan. En zo komt het dat ik nu heel rustig een instructie kan geven aan groep 7 terwijl in groep 6 iedereen wat anders doet. Sommigen maken hun rekenwerk af, anderen werken in hun spellingsboekje, Thomas schildert aandachtig een groot piratenschip, Manon schrijft aan haar boek,  Noa en Tim bereiden een spreekbeurt voor. Geen herrie, geen vragen tussendoor, rust, regelmaat en veel werkplezier. En terwijl ik tevreden om me heen kijk moet ik aan Theo Thijssen denken. Die ziener, die top-pedagoog, die meester-meester. Hij schreef: ‘m’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar een ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens hoor, al zal ik dat jullie nooit zeggen’. 

vrijdag 20 mei 2016

Column. Achterbank.

Ik weet het. Ik generaliseer. Er zijn lieve gewetensvolle ouders die niet in dit verhaal passen. Ouders die opvoeden serieus nemen en zichzelf wat minder, die genuanceerd over de rol van de school denken en zich heel verantwoordelijk opstellen. Over hen gaat dit niet. Dit verhaal gaat over de kinderen die in de jaren negentig op de achterbank van hun ouders overal naar toe gesleept werden en daar nooit vanaf zijn gekomen. Het zijn de dertigers, veertigers die nu zelf kinderen hebben maar nog steeds amper hobbels kunnen nemen of verantwoordelijkheid willen dragen. Ze zijn in de vaste veronderstelling dat ze overal mee geholpen zullen worden. De achterbank als permanente zitplaats. Ze stellen hun ouders nog steeds overal verantwoordelijk voor: voor de medefinanciering van hun huishouding, voor de oppas van hun kinderen en als emotioneel klankbord op momenten dat dingen niet helemaal lopen zoals verwacht. Er lopen natuurlijk vaak dingen niet zoals verwacht. Dan wordt er onmiddellijk hulp ingeschakeld. Hulp bij schuldfinanciering, hulp van de huisarts, hulp bij de opvoeding en hulp van school. Bij de besprekingen van het gedrag of de prestaties van hun kinderen op school komen niet zelden opa en oma ook mee. Het aantal hulpverleners dat er dan om tafel zit is groot. Regelmatig zit er snel zo’n man (lees vrouw) of tien. De besprekingen gaan ook vaak wat moeizaam. Vader controleert zijn mobiel en moet regelmatig ‘echt even opnemen’. Moeder zit met de armen over elkaar en is vaak wat bozig: ik zei het al in december…jullie hadden beloofd…hoe zo Kanjertraining…ik merk dat nergens aan…hoe kan het nu dat…De ene keer stormt moeder de kamer uit, de andere keer vader, soms rent oma ook weg of slaat opa met zijn vuist op tafel. De hulpverleners en leerkrachten bespreken dan onderling waar er niet goed gecommuniceerd is. Er moeten acuut protocollen bijgesteld worden. Terwijl de werkelijke oorzaak regelmatig het onvermogen van ouders betreft.  Onvermogen om het initiatief naar zich toe te trekken. Onvermogen om in te grijpen in hun eigen situatie. Ze zouden moeten vragen: wat kan ik, als ouder voor dit kind, doen? In plaats daarvan vragen ze steeds opnieuw wat  de school, de dokter, en de instanties voor hen en hun kind kunnen doen.  Vanaf de achterbank lukt het deze ouders niet om bij het stuur te komen en voor je het weet nemen leerkrachten, coaches en gedragskundigen de boel van oma en opa over. Achterbankers zijn ook verbazend snel ergens ‘klaar mee’. Vooral met hun huwelijk. Dan wordt er gescheiden. Moeder of vader krijgt met voorrang een ander huis want er zijn kinderen in het spel. Er wordt veelvuldig met bedden gesleept en vaak is er binnen een jaar een andere partner in beeld die even daarvoor ook al met kinderen en bedden heeft lopen slepen.  Mijn gymtas ligt nog bij mijn vader juf, ik heb alweer een andere kamer juf , o ja mijn moeder heeft geen uitnodiging voor een tienminutengesprek gehad. Dit gedicht werd gemaakt door een negenjarige op mijn school: Houden van elkaar/Scheiden van elkaar/Kinderen krijgen. Oef! Ik heb soms ook wel  met deze achterbankers te doen. Ze zijn beslist niet gelukkig geworden van hun opvoeding. Ze behoren  tot de eerste generatie die het financieel slechter heeft dan de vorige. Ze moeten het doen met nul-uren contracten en snoeiharde beoordelingsgesprekken. En dat terwijl ze een rozentuin beloofd is door mijn eigen generatie. Natuurlijk word je daar boos van. Alleen helpt het niet. De slachtoffers zijn hun kinderen. Het zijn kinderen die niet goed weten waar ze aan toe zijn, die flexibeler moeten zijn dan goed voor ze is, die niet leren dat problemen opgelost kunnen worden want als hun ouders maar op die achterbank blijven zitten, is er voor hen alleen nog plaats in de kofferbak.

vrijdag 29 april 2016

Column. Professioneel handelen.

Neem de woorden uitdaging, transparantie en excellentie. Voorheen waren dat mooie woorden. Ze appelleerden aan iets positiefs. Nu mogen ze thuis en op school niet meer over de vloer komen. Als ze toch proberen via een achterdeur een gesprek of vergadering binnen te sluipen dan is de kans groot dat de conversatie stokt en niet meer goed op gang komt. Ook het woord passie komt alleen nog ongeschonden over mijn lippen als het over de Mattheuspassie gaat. Al deze woorden zijn de laatste decennia binnen het onderwijs van hun wezenlijke betekenis beroofd, uitgehold en uitgesleten. Helaas heeft zich daar onlangs ook het woord kwaliteit bij gevoegd.  Het is verstrikt geraakt in een onontwarbaar kluwen met de woorden aanvliegroute en verbetertraject en over de rand gekieperd in de bodemloze put van het onderwijsjargon. Er dreigt opnieuw gevaar. Dit keer zijn de woorden professioneel handelen en persoonsvorming  aan een opmars bezig. Vooral het professioneel handelen hangt al over de rand van de put. De eerste fase is al voorbij. Dat is de fase waarin iedereen het woord confisqueert en voor zijn karretje spant om de ander op uiterst onprofessionele wijze mee ondersteboven te rijden. In deze fase sommeert de ene partij de andere dat cursus een, scholing twee, alsmede verbetertraject  drie onmiddellijk noodzakelijk zijn om het professionele handelen op hoger niveau te tillen. Verbeter het onderwijs, begin in de observatiestoel. En dat terwijl er op dit moment geen overeenstemming is over de betekenis van dit begrip. Als het gaat om wat Jelmer Evers op zijn blog schrijft, kan ik er mee leven. Hij schrijft: ‘het draait hierbij om de individuele leraar die openstaat voor verbetering, korte termijndoelen kan realiseren, op de hoogte is van de nieuwste ontwikkelingen, collegiaal kan samenwerken en in staat is om het eigen handelen te plaatsen in relatie tot een overkoepelende bedoeling van onderwijs’. Maar als het gaat om het aanspreken van elkaar als afspraken niet nagekomen worden, dan zie ik een mini-hellepoel ontstaan waarin mensen elkaar de maat nemen met een hoog kijk-naar-je-zelluf gehalte. Het steeds opnieuw creëren van nieuwe begrippen in het onderwijs en de daarop volgende uitholling van de betekenis van die woorden is een teken dat deze begrippen vaak niet voortkomen uit  voortschrijdende inzichten en een intrinsieke wil om zo goed mogelijk les te geven. Nee, het is veel eerder een teken dat veel verdienmodellen gebaseerd zijn op het in stand houden van een gevoel van constant falen. Instanties die aan onderwijs verdienen zijn niet gebaat bij het vriendelijk onder de aandacht brengen van hun -al dan niet zelf bedachte- waar, niet gebaat bij maatwerk, niet bij een tevreden status quo. Daarom handelen deze instanties in schuld, in het gevoel dat je tekort schiet en dat je daardoor de leerlingen tekort doet. Om die reden doen we al jaren niets anders dan amechtig rond hollen. Is  eindelijk het klasse management volgens de modernste richtlijnen ingericht maalt er plotseling geen hond meer om of volgen er nieuwe richtlijnen. Lever je na een enorme krachtsinspanning  maatwerk voor de leerlingen, krijg je om je oren dat leerlingen op deze wijze weer teveel in hokjes geplaatst worden. Dit is het beroep van de eeuwig klinkende verwijten. Er is een woord dat ik graag voor de aantrekkingskracht van de put zou willen sparen. Dat woord is eigenaarschap. Zonder dwang of een teveel aan controle. Maar het is al te laat, vrees ik..

vrijdag 15 april 2016

Column. Zo'n soort dag.

Als ik aan het eind van de ochtend  met mijn leerlingen mee naar beneden loop om snel iets op te halen bij het kopieerapparaat zie ik bij terugkomst dat mijn lokaal verre van leeg is. Er staat een hele optocht voor mijn bureau. Ik wring me door de menigte en vraag wat er is. Het blijkt dat ze niet allemaal voor hetzelfde komen. Sarah, Noa en Nienke komen me melden dat Maartje weer eens gepest wordt. Ze kijken er zo nobel bij dat ik argwaan krijg. De hele wereld schijnt altijd precies te weten wie de slachtoffers, de daders en de meelopers zijn bij pesten maar ik tob altijd heel wat af om de precieze gebeurtenissen te achterhalen en te duiden. Ook nu. Als ze uitgepraat zijn lijkt het verhaal mij meer een voorbeeld van ‘laten wij het als eerste melden bij de baas dan staan zij er meteen mooi gekleurd op’. Ik noteer de gebeurtenis en zeg een vervolgonderzoek toe. Thomas en Tim schuiven een plaats naar voren. We willen niet meer bij Sean en Jordi zitten want ze fluisteren steeds met elkaar, wij kunnen zo niet werken juf. Ik kijk ze sprakeloos aan. Dan herneem ik me. Jullie kunnen zo niet werken, herhaal ik. Nou ja, we fluisteren zelf ook wel eens, grinniken ze. Zei  je nou fluisteren, onderbreek ik, terwijl ik mijn twee meest beweeglijke jongetjes aan kijk. Ze grijnzen. Praten dan, verbetert Tim. Ik zal erover nadenken, zeg ik. Ze knikken. De moeder van Jason schuift een plekje op. Ze vraagt hoe het nou zit met het onderzoek van haar zoon. Het is een terechte vraag. Het onderzoek schiet maar niet op. Het moet kennelijk eerst over twintig schijven en raakt om die reden steeds onherroepelijk zoek. Ik klaag met haar mee. Maar voor dat soort steun komt ze natuurlijk niet. Als ze weg gaat zoek ik snel mijn boterhammen. De pauze is bijna voorbij. Net als ik de eerste hap wil nemen, stormt de zus van Achmed naar binnen. Ik wil graag het telefoonnummer van de ouders van Lucca, hijgt ze, ik ben het namelijk helemaal zat. Voordat ik weet wat ze helemaal zat is zijn er weer tien minuten voorbij. De bel gaat. Het is zo’n soort dag. Zo’n dag waarop het er kennelijk niets toe doet dat je eigenlijk voor het geven van taal- en rekenlessen ingehuurd bent. Zo’n dag waarop de sterren achterstevoren staan en de maan onthutsend vol aan de hemel prijkt. Als de leerlingen allemaal binnen zijn, begin ik dan ook maar meteen met het akkefietje rond Maartje. En ja hoor. Maartje heeft ook zelf flink met benzine lopen sjouwen toen het vuurtje oplaaide. Het duurt echter lang voor iedereen zich coöperatief opstelt en ondertussen zie ik vanuit mijn ooghoek dat Thomas en Tim al vast een voorschot nemen op een eventueel besluit van mijn kant en hun tafel wegschuiven van de rest. Er is alleen niet voldoende ruimte op hun nieuwe plaats zodat Achmed en Steef -die zich nu ingesloten weten-  flink met hun tafel aan het duwen zijn. Net als ik in wil grijpen om duidelijk te maken wie hier nu eigenlijk de baas is, gaat de deur open en verschijnen er drie allerschattigste kleuters in de deuropening met een traktatie. Aaaaaah, roept de klas, wat lieffff! Ik moet enorm schakelen maar het lukt. Ik feliciteer, teken een bloemetje en neem de een stukje zeebanket in ontvangst. Als eindelijk de rust is weergekeerd, zijg ik achter mijn bureau neer en stop stiekem het zeebanket in mijn mond. Zo, dat heb ik wel verdiend. Dan gaat de deur open en komt de conciërge binnen. Sorry hoor, telefoon! Het is dringend. Ik kauw als een gek en loop naar de gang. Maar het is niet dringend. Natuurlijk niet.

vrijdag 1 april 2016

Column. Sluipmoordenaar.

De herrijzenis van de directe instructie is een zegen. Het slaat veel vliegen in een klap. Directe instructie is namelijk onze core business. Dat is het altijd geweest. Alleen leerkrachten die les geven aan getalenteerde leerlingen en ideologen die om geloofsredenen liever niet zien wat pal voor hun neus ligt gaan uit van het (veelal niet bestaande) vermogen van kinderen om alles tegelijk en het liefst door elkaar heen uitgelegd en verwerkt te krijgen. Directe instructie is niets anders dan klassikaal onderwijs in een nieuw jasje. Het is interactiever, coöperatiever en houdt meer rekening met verschillen maar de hoofdzaak is: de leraar doet voor, de leerling doet na en vervolgens wordt er een beperkt gedeelte veelvuldig ingeoefend. Vooral dat beperkte gedeelte stemt mij tot vreugde. Ik werd soms zoooo moedeloos van al die realistische rekenmethodes die de lastigste zaken lukraak aanboden, lukraak inoefenden en met de snelheid van het licht toetsten om het vervolgens pas maanden later weer opnieuw aan de orde te stellen. Niet zelden bonkte ik van frustratie met het hoofd tegen het bord als bleek dat in de allereerste rekenles ‘lenen bij de buren’ ook meteen een nul opdook. Er valt helemaal niks te lenen juf, klonk het dan gefrustreerd. Veel sommen hebben meer met begrijpend lezen te maken dan met rekenen en delen is in een realistisch rekenmethode je reinste siphysus arbeid. Veel van mijn leerlingen kunnen die grote stappen maar niet onder de knie krijgen. Dus houden ze het veilig en trekken  er steeds tien keer eraf, en dan nog eens tien keer, en dan nog eens…op deze wijze kan de staart onder aan de deelsom al snel een halve meter lang worden, kijk daar gaat-ie het uitrekenblaadje af, de tafel op, de tafel af, de hoek om. Ergens halverwege wordt een aftrekfout gemaakt.. oeps..  de som komt niet uit juf..snik..ik kan dit niet! Directe instructie maakt een eind aan deze wanhoop. Directe instructie is de sluipmoordenaar van het realistische rekenonderwijs. Het is simpelweg niet effectief om alle rekenproblemen die in een taak aan de orde komen  ook in de directe instructie van die dag terug te laten komen. Er moeten keuzes gemaakt worden. Het gevaar van die keuze is wel dat je de methodetoets als uitgangspunt neemt en van daaruit je rekenaanbod samenstelt…teaching to the test.. maar dat nadeel valt in het niet bij de voordelen die het oplevert: gestructureerd rekenonderwijs, zicht op uitval, oefenen, oefenen, oefenen. En wat mooier is: succeservaringen. Mijn leerlingen vinden rekenen leuk sinds de directe instructie opnieuw zijn intrede deed. Maar zoals zo vaak in het leven: hier win je wat, daar verlies je wat…nu het rekenonderwijs overzichtelijker wordt, wordt het taalonderwijs ingewikkelder. Zo wordt in de taalmethode in groep 4 al het bijvoeglijk naamwoord aangeleerd. Ik ben erg voor uitbreiding van de woordenschat maar het woord ‘bijvoeglijk’ in groep 4 is lariekoek. Dat kan nooit betekenisvol zijn. Het oefenen van zelfstandige naamwoorden in groep 5 is geen probleem maar laat alsjeblieft minder concrete woorden als bijvoorbeeld  ‘de liefde’ en ‘de situatie’  nog even buiten beschouwing. De gekte neemt echter in groep 7 en 8 een hoge vlucht. Het wemelt er van de werkwoordelijke gezegdes, voorzetseluitdrukkingen, bezittelijke voornaamwoorden, zelfstandige werkwoorden, persoonlijke voornaamwoorden met als dieptepunt het omzetten van de bedrijvende zin in de lijdende zin. Waarom, waartoe, waarheen? In groep 7 is het bijvoorbeeld al lastig genoeg om de persoonsvorm ( is nooit een persoon, ga er maar aanstaan met je instructie), het onderwerp, het gezegde, alsmede de voorzetsels, zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en hooguit het lijdend voorwerp aan de orde te stellen. Daar heeft iedere leerkracht zijn handen al aan vol. Maar waarom zouden we het in het onderwijs makkelijk maken als het ook moeilijk kan? Gelukkig kan ik de directe instructie ook als sluipmoordenaar inzetten voor deze overdaad.

vrijdag 18 maart 2016

Column. Rug

Het was een wat onsmakelijk beeld dat Rene Kneyber, lid van de Onderwijsraad, auteur en columnist schetste van de beroepsgroep. Plotseling lagen er in grote getale juffen op hun rug. Het is gemakzucht, schrijft Kneyber in Trouw, zeg tegen een juf ‘het moet van de inspectie’ en ze gaat gehoorzaam op haar rug liggen. Even daarvoor waren deze juffen nog als sadistisch weggezet omdat ze leerlingen citoscores mee naar huis gaven. Een sadistische, op haar rug liggende, juf. Ik ben als juf wel vaker in de hoek gezet maar met dit beeld is toch weer een nieuwe dimensie toegevoegd. Kneyber timmert veel aan de weg in onderwijsland. We moeten nee leren zeggen, betoogt hij  en ondertussen het systeem ‘flippen’. Dan wordt het vanzelf beter in het onderwijs. Nou van mij mag het systeem  best op de schop. Al dat vergelijken van leerlingen is veel te veel doorgeschoten.  Maar waarom toch dit on-damesachtige beeld van al die omgekukelde juffen? In de reacties die onder de column in Trouw stonden kwam zelfs het woord ‘uilskuikens’ voorbij. Pfff. Het is van een ongekend simplisme de verantwoordelijkheid om de uitwassen van opbrengstgericht onderwijs  te bestrijden in handen van de uitvoerders te leggen. Laten we eens kijken tegen wie al die juffen dan nee moeten zeggen tussen alle lessen, rapportbesprekingen, tienminutengesprekken , scholingen en vergaderingen door. Neem de inspectie…nee zeggen tegen de inspectie…serieus? Neem dan Passend Onderwijs. Er komen steeds nieuwe directieven de school binnen. Iets wat eenvoudig begon en beslist noodzakelijk was, namelijk het zicht krijgen op de ontwikkelingen van leerlingen, is langzaam maar zeker ontaard in een papieren moloch waarbij wantrouwen en ambtelijke bedilzucht het leidend principe is en niet de effectiviteit. Nee, zeggen is echter vooral vervelend voor de IB-er. Neem het Cito. Een bedrijf met winstoogmerk. Een van de vele instanties die onderwijs als verdienmodel zien. Als men van hogerhand besluit om de opbrengsten te meten dan moet je niet verbaasd zijn dat er steeds meer toetsen op de markt worden gebracht. Je kunt je daar als school of als individuele leerkracht niet zomaar aan onttrekken. Die discussie moet door de hele organisatie gevoerd worden. Of kijk eens naar al die ongevraagde teamscholingen. Ze slurpen veel tijd en energie. Maar denkt Kneyber echt dat ik er mee weg kom als ik zeg: Nu Even Niet! En dan hebben we nog de ouders van onze leerlingen. Zie ons daar met gebogen hoofden over de laatste  oranje en rood gekleurde LVS-scores zitten. Als ouders mij vragen wat eraan gedaan kan worden –zucht- moet ik dan zeggen: ach mevrouw, mijnheer... ik weet dat iedereen het belangrijk vindt maar ik niet hoor. Ik zwem in mijn dooie eentje tegen de stroom in. Ik flip hier het systeem. De vraag is waar je als uilskuiken de grens trekt. En hoe doe je dat met een heel team uilskuikens? Je zult toch echt leidinggevenden mee moeten zien te krijgen. Voor je het weet ben je werkonwillig. Hoe zorg je dat andere scholen ook mee doen( nemen jullie Passend Onderwijs, dan  gaan wij met de toetsgekte van het Cito aan de slag). Zolang de Cito- eindscores van scholen in kranten verschijnen, zolang besturen, adviseurs en afnemers steeds nieuwe eisen formuleren om de opbrengsten te verbeteren, zolang zal de werkvloer zich alle kanten op laten sturen. Ik weet het: we moeten niet zeuren (zegt de staatsecretaris), niet alles gemakzuchtig uitvoeren (zegt de columnist) en de meeste maatregelen subiet uitvoeren( zeggen onze bazen). Is het gek dat we omvallen als we in zo’n spagaat liggen? Maar niet getreurd, ik sta al weer. En wel met mijn handen in de zij: hoor eens allemaal. Ik ben een prima juf. Ik ben het beste dat jullie verdorie krijgen kunnen. 

zaterdag 5 maart 2016

Column. Vrouwe Justitia

Is dit het hele verhaal, vraag ik aan de verontwaardigde leerlingen die voor me staan, ik bedoel…heb je niet iets overgeslagen over je eigen rol? Doorgaans weet ik daarna genoeg. Als er even geaarzeld wordt is het verhaal complexer, als er verbeten met het hoofd geschud wordt  is de kans groot dat de gebeurtenissen juist zijn beschreven. Al blijft het altijd oppassen. Er moet heel wat uit gerechercheerd worden in het leven van een schooljuf.  Vandaag zit ik in mijn rol als Vrouwe Justitia tegenover Jason. Ik heb hem meegenomen naar een kantoortje teneinde hem te (ver)horen over zijn rol in de zaak van de verdwenen voetbalplaatjes.  Deze plaatjes waren op wonderbaarlijke wijze vanuit de onbewaakte verzamelmap van Martijn verplaatst  naar de verzamelmap van Boris. Boris had desgevraagd verteld dat hij ze eerlijk met Jason had geruild. Vertel het maar jongen, zeg ik, terwijl ik mijn stem laat zakken.  Ze lagen zomaar onderin mijn tas, antwoordt  de verdachte. Dat is wel heel toevallig he, brom ik. Ja, knikt Jason, het is wel toevallig. En je dacht niet: laat ik eens uitzoeken van wie ze zijn, vervolg ik. Jason schudt zijn hoofd. Goed, zeg ik, dan stel ik de vraag anders: toen je die plaatjes uit de map van Martijn pakte ben je er meteen mee naar Boris gegaan, waarom eigenlijk? Jason tuint er met open ogen in. Ik wist dat hij ze nog niet had. Dus kon ik ruilen, antwoordt hij.  Ik laat een stilte vallen. Jason realiseert zich wat er zojuist gebeurd is en slaat zijn ogen neer. Sorry, piept hij, sorry hoor. Deze CSI- tactiek werkt helaas niet als ik probeer te achterhalen wat er toch aan de hand is bij de veenbrand die woedt tussen een aantal meisjes uit mijn klas en een aantal meisjes uit een andere groep.  De gebeurtenissen zijn op het schoolplein, bij de kapstokken en op de sociale media zo vaak herkauwd, aangevuld en omgedraaid dat iedereen wel ergens door beledigd is geraakt. Het probleem begint al met de vraag wie er nu eigenlijk bij betrokken zijn. Ja, Denise hoort er eigenlijk ook bij, roept de een,  en Tonia ook, roept een ander. Nee, niet Tonia. Tonia heeft niks gedaan! Susan wordt weer teruggestuurd, Serena opgehaald. Zijn we er nu allemaal, mopper ik, ik heb niet de hele dag de tijd. Ja ze zijn er allemaal. Ik laat iedereen stuk voor stuk vertellen wat er volgens hun gebeurd is. Althans, daar doe ik een poging toe. Maar er is geen  meisje dat het kan laten om te reageren. Oooo, helemaal niet waar, ooooo dat deed je zelf ook. De strijd is vooral zo onmogelijk omdat een aantal meisjes helemaal niet wil dat het stopt. Het is te leuk. Het geeft macht. Het schept een band om samen tegen andere meisjes op te trekken. Er is helaas ook veel meer aandacht voor het leed dat hunzelf is aangedaan dan voor het voor het leed dat de ander is aangedaan. Dat maakt het rechercheren  erg gecompliceerd.  Ja, ik had dat wel gezegd juf maar toen zei Sharon zelf ook dat ik er heel raar uitzag en dat is ook niet leuk! Bedoel je, interrumpeer ik, dat Serena had moeten zeggen dat jij er wel reuze leuk uit ziet terwijl jij haar even daarvoor verteld had dat ze er maar stom bij liep in die kleren? Verwacht je dat echt? Denise valt stil. Nee juf, maar het stond haar gewoon niet wat ze aan had. Dat mag ik toch wel zeggen. Nee, antwoord ik, dat mag je niet zeggen, behalve als je van de modepolitie bent.  De gemoederen bedaren wat. De angel lijkt er even uit. Tenminste dat denk ik. Diezelfde middag legt Sharon haar telefoon voor me neer. Kijk eens juf wat Serena nu weer schrijft.

vrijdag 19 februari 2016

Column. Maken.

Gezien de afnemende resultaten van de leerlingen op deze school zou ik alleen nog moeten lezen, spellen en rekenen. Tot ze een ons wegen en hun hoge D-scores in  lage C-scores veranderen of de lage C-scores met veel kunst en vliegwerk in hoge C-scores. Lezen, spellen, rekenen totdat deze in meerderheid op een vmbo-basis afstormende leerlingen misschien wel een hogere verwijzing in de wacht slepen. Een verwijzing naar een school waar ze vervolgens ongelukkig worden zodat ze alsnog terug keren naar een praktische opleiding teneinde een tevreden bestaan als monteur, schilder of medewerkester in de zorg te kunnen opbouwen. Rekenen, spellen, lezen, totdat ik zelf een ons weeg want door de veranderende leerling populatie en een verminderde instroom als gevolg van een dynamiek die je als school amper zelf in de hand hebt (het lot van veel openbare scholen in deze regio)zijn we gedwongen combinatieklassen te vormen. Zes directe instructies per dag aan leerlingen die leren moeilijk vinden en niet altijd even zelfstandig door kunnen werken als er geen aandacht aan ze besteed kan worden vergt veel van een leerkracht. Om maar niet te spreken over het leger strenge mee-kijkers dat de school binnenkomt alsof (of omdat) het aan de inspanning van leerkrachten ligt dat de populatie verandert en de resultaten kelderen. Maar goed…je doet nog wat meer, je probeert het over een andere boeg te gooien. Wellicht helpt dit of leidt dat tot betere resultaten. Je kijkt of er nog wat te winnen valt, wie weet…maar alleen maar lezen, spellen, rekenen?  Iedere mee-kijker die denkt dat dat zou moeten lukken omdat men over aannames en afvinklijsten beschikt  moet het maar eens komen doen met die leerlingen van mij. Daar komt bij dat ik geloof dat een school ten alle tijden een breed onderwijsaanbod moet bieden omdat  het leven uit meer dan een mooie carrière bestaat. Dus… het hoofd in de wind, de koers ferm tegen de stroom in: we gaan maken. Want zo heet dat tegenwoordig. Onder leiding van een leuk bedrijf dat zich in ‘maker education’ heeft gespecialiseerd  komen er hamers, beitels, boren, propellertjes, motortjes en batterijen de klas binnen. We gaan het afvalprobleem de wereld uit helpen. Zelf word ik altijd erg blij van maken. Er moeten hobbels worden genomen en er moet iets op jezelf veroverd worden. Een kind van tien dat zegt ‘ik kan dit niet’ brengt mij tot wanhoop. Bewaar die zin maar tot je tachtig bent. Maar de meeste leerlingen van mijn groep hoeven helemaal niet lang na te denken als ze de opdracht krijgen. De invallen en ideeën buitelen in de dagen voordat we gaan beginnen over elkaar heen, sommige hebben er zelfs een deel van de nacht over na liggen denken en komen met rode koontjes de klas binnen. Is het zover? Ja het is zover. En zo komt het dat ik samen met Joran, die nooit een tel stil kan zitten, heel rustig en heel voorzichtig de kleine schroefjes van een propeller bevestig, dat ik met Maartje en Sanne -die meestal een dagtaak hebben in het met elkaar overhoop liggen- eendrachtig  de mogelijkheden doorneem om hun afvalwagen niet alleen achteruit maar ook vooruit te laten rijden. Alleen Marcel,  plus-leerling met louter A-scores, is narrig. Hij weet niet wat hij moet doen. Als ik hem ten langen leste maar laat verven, ziet hij kans om uitgerekend op het stukje van de tafel waar geen onderlegger ligt de boel vol te kliederen. De rollen zijn omgedraaid voor Marcel. Eveneens een prachtige leerschool. Als ik om me heen kijk zie ik een betrokkenheid van bijna honderd procent. Dat haal ik nooit met lezen, spellen, rekenen.

vrijdag 5 februari 2016

Column. Gebroken neuzen.

Vanaf mijn plek op de bank in de gymzaal zie ik Luca  op de kast klimmen en zijn groepje tot stilte manen. Wacht, roept hij, ik ga iets heeeeel moeilijks doen. Zijn groepsgenootjes kijken ingespannen toe. Luca loopt naar de rand, kijkt zogenaamd angstig in de diepte en springt dan voorzichtig op de dikke mat. Hij draait zich om en roept…applaus! Er breekt een oorverdovend gejoel uit. De gymleerkracht kijkt verstoord in hun richting. Hou daar eens mee op, schreeuwt ze. Even later zijgt ze boos naast me neer. Deze jongens nemen ook niets serieus, moppert ze. Nee, dat is waar, antwoord ik, misschien moet je het wat uitdagender maken. Het is een vergeefse opmerking. Zo geschikt ze is voor de onderbouw, zo ongeschikt is ze voor de middenbouw. En dus is iedere gymles in deze groep een strijd met de leerlingen en een strijd met mij want al praten de leerlingen minutenlang dwars door haar heen, ze wordt pas boos als ik mij ten langen leste verhef en ‘sssttt’ roep. Het is echter geen optie om niet bij de les aanwezig te zijn. De situatie zou teveel uit de hand lopen. Dat geldt ook voor de grote vriendelijke reus die de godsdienstlessen verzorgt. Het geduld waar hij over beschikt in zijn lessen nadert het onwaarschijnlijke. Niet een keer schiet hij uit zijn slof. Terwijl daar alle reden voor is. Zelfs de meest inschikkelijke meisjes ontpoppen zich in zijn les tot drakerige heksjes die rellerig en met rode koontjes dwars door alle Bijbelverhalen heen kwekken en luidkeels gewag maken van alle Whattsapp berichtjes die op hun telefoon binnenkomen. De jongentjes deinzen er regelmatig niet voor terug om de achtervolging in te zetten terwijl de vriendelijke reus met zijn pen op het whiteboard tikt om het volgende plaatje te laten zien van Daniël in de Leeuwenkuil. Toch lijkt hij pas een probleem te hebben als ik het niet langer aan kan horen en het lokaal binnenstap. Als ze jonger zouden zijn dan zouden ze geen aanstelling meer krijgen. Hun neus zou gewoon gebroken moeten worden wil het dezelfde kant op leren staan als de andere neuzen. Want het nieuwe adagium is: doen-wat-werkt. In teamverband wel te verstaan. Leren van elkaar door op bezoek te gaan bij elkaar in de klas. Ter wille van de doorgaande lijn en een mooi rijtje neuzen. En toch…en toch…en toch…de kans is groot dat we met deze moderne zienswijze niet alleen het badwater maar ook het kind weggooien. Mijn beste herinneringen heb ik aan leraren die buiten de kaders vielen: de lerares Geschiedenis die nooit een leerboek opensloeg en zich voornamelijk op zat te winden over de inbraak in het Watergategebouw en de teloorgang van de democratie. Ik heb er een levenslange fascinatie voor president Nixon aan overgehouden. Of de leraar Nederlands die zich zichtbaar aan al het contact met zijn collega’s onttrok maar die wel met veel passie de deur voor mij opende naar de boeken van Couperus en de gedichten van de vijftigers. Of de leraar muziek…een onmogelijke man voor collega’s en studenten maar een geweldig koorleider. Ik weet zeker dat veel  ex-leerlingen van mijn collega Kees ook warme herinneringen aan hem hebben. Hij stelde zich maar zelden coöperatief op in het team maar nam wel zijn leerlingen op eigen kosten mee naar het Concertgebouw. En ook collega Koen, die helemaal opleefde als hij het lokaal kon verlaten om zijn leerlingen mee te nemen naar het bos wordt ongetwijfeld gemist. Juist eigenzinnige docenten kunnen leerlingen iets unieks meegeven. Ook zij doen-wat-werkt. 

vrijdag 22 januari 2016

Column. Lief en aardig.

Er zijn een aantal vaardigheden voorgoed in de twintigste eeuw achtergebleven. Zo heeft het leren memoriseren de race om de 21th century skills voorgoed verloren. De acute beschikbaarheid van navigatie, google en Wikipedia deed deze vaardigheid de das om. Het is een geweldig verlies. Sindsdien maak ik mij met mijn topo- repetities steeds verdachter. Is dat nu echt nodig vragen sommige ouders lacherig, we hebben toch Tom-Tom? Maar ik laat me niet vermurwen. De meeste leerlingen vinden het neuzen in atlassen en het behalen van hoge beoordelingen nog steeds heel erg leuk en het lijkt me ook in deze tijden een goede zaak dat leerlingen leren waar ze zich zo’n beetje bevinden op deze wereld.  Ook het memoriseren van gedichten lijkt voorgoed op de afvalberg van verloren vaardigheden terecht te zijn gekomen. Ik was er vroeger dol op. Achterberg, Slauerhoff, je kunt me er midden in nacht voor wakker maken. Helaas is dat in dit tijdsgewricht een wat aanstellerige ‘skill’ dus laat iedereen mij met gerust hart doorslapen. Er is nu geen kind meer die een gedicht uit het hoofd leert. Ze kijken me zelfs verbijsterd aan als ik het voorstel. Dat is jammer. Ik heb geweldige herinneringen aan mijn jaren in de onderbouw waar ik elke dag opnieuw het grote cultuurgoed van Annie MG Schmidt tot leven wekte. De cadans, de spanning, de lol in haar gedichten, het is onovertroffen: toen kwam er een meneer van het grote postkantoor, die kwam al met een hamer en een beitel en een boor. Of het verpletterende eind van juffrouw Scholten: enkel nog haar tasje lag daar in een plasje. Het is heel wat leuker om deze gedichten uit het hoofd te vertellen dan om ze voor te lezen. Mijn favoriete gedicht ging over de vogel Bisbisbis. (Waar iedereen zo bang voor is). Een griezelgedicht van de bovenste plank. Er wordt een brutaal krengetje (Rosalind) door deze vogel in afgevoerd, ontvoerd is een beter woord. Ze wordt naar een eiland gebracht ver in de oceaan (een eiland verschrikkelijk ver hier vandaan). En daar zit dat onmogelijke wichtje nu. Ze blijft bij de vogel Bisbisbis totdat ze weer ‘lief en aardig’ is. Kijk dat kan nu haast niet meer. Dat zou ik niet meer zomaar kunnen voordragen. Dat is vast te eng voor die arme zieltjes in de eenentwintigste eeuw. Die worden daar maar bang van. Dus de vogel Bisbisbis wordt waarschijnlijk binnenkort ook achtergelaten op de afvalhoop van de geschiedenis, waar  dikke tante Kee ook al ligt te zieltogen samen met de arme Julia-is-zo-schoon, die aan het eind van een lang leven vol lichamelijke tegenslagen stomdronken van de drank  lag te zwaaien met een hamer. Over. Uit. Weg ermee. Terwijl …zeg nou zelf…zo’n strenge doch rechtvaardige vogel Bisbisbis….het zou toch een zegen zijn, zo’n beest. Ook in deze eeuw: oooo, kijk toch eens even…daar komt een vogel over de scholen zweven, het is de vogel Bisbisbis (waar iedereen..). En zoeffff…daar gaan ze de lucht in: de bedenkers van het Lerarenregister, de rovers van de ADV en de vakantiedagen, de auditoren die met gestrekt been scholen binnen vallen met onaangekondigde afvinklijsten in hun hand, de reaguurders die bij elk bericht in de krant of op het internet over de te hoge werkdruk in het onderwijs beginnen te loeien over onze lange vakanties en korte werkdagen. Allemaal naar een eiland verschrikkelijk ver hier vandaan, een eiland ver in de oceaan, waar ze moeten afleren om steeds maar te zaniken en te morren en te kniezen en te knorren. En waar ze bovenal zelf mogen uitzoeken waar dat eiland zich op de kaart bevindt. Gezellig bij de vogel Bisbisbis. Totdat men weer lief en aardig is.l

zaterdag 9 januari 2016

Column. Zeventien jongetjes.

Er zitten 17 jongetjes in deze groep. 17 jongetjes! Het is nodig dat ik dit herhaal omdat niemand tot dusver verschrikt de hand voor de mond slaat als ze dit getal horen terwijl dit toch precies is wat men wel zou moeten doen. 17 jongetjes betekent namelijk: heel veel jongetjes, stapels jongetjes, onafzienbare rijen jongetjes. Een aantal van hen presteert in de regel goed, een aantal scoort onder het gemiddelde maar het gros huist in het midden. Het gros bevindt zich dus om de haverklap in elkaars vaarwater. Daar strijden ze constant om de aandacht. Aandacht van elkaar maar bovenal aandacht van mij. 17 jongetjes en een oude juf. O ja, en nog 7 meisjes, ergens. Een halve eeuw leeftijdsverschil. Al die jongetjes moeten allemaal tegelijk iets vertellen aan mij. Ook moeten ze allemaal op hetzelfde moment hun boek ruilen en allemaal op hetzelfde moment koffie voor mij halen. Ze moeten op hetzelfde moment vertellen dat de ander begon, is het niet vandaag dan is het wel gisteren of anders wel ‘eens een keertje’. Ze moeten allemaal op hetzelfde moment het antwoord door de klas roepen want ze willen heel graag dat ik ze goed vind. En aardig. En lief. Als ik ze niet goed vind of aardig of lief dan moeten ze vaak huilen. Dan leggen ze hun hoofd op hun armen en snikken het uit. Maar het was toch niet aardig wat je deed, vraag ik dan verbaasd. Neehee, maar nu bent u boohoos, klinkt het dan. Kom op, zeg ik dan, neem je verantwoordelijkheid. Maar verantwoordelijkheid is een moeilijk ding. Ze snappen vaak niet wat ik daar nu zo belangrijk aan vind. Verantwoordelijkheid is helemaal niet leuk. Je moet je werk afmaken bijvoorbeeld. Dat wil zeggen: werk dat niet op de computer kan. Daarom vragen alle jongetjes tegelijk wanneer we op de computer gaan. De hele dag door. Ook als dat betekent dat ze naar de bekende weg vragen. Het kan namelijk zijn dat ik iets aan het programma heb veranderd. Dus we gaan nu echt niet op de computer, stellen ze om de haverklap teleurgesteld vast. En als ze dan eindelijk op de computer mogen dan staan ze allemaal tegelijk op teneinde een flinke spurt in te zetten. Hetgeen mij noopt hen weer plaats te laten nemen. Eenmaal in de hal en achter de computer aangekomen roepen ze uit puur enthousiasme dingen naar elkaar: waar ben jij? Ik ben bij som 3! Weet jij hoe som 5 moet Thomas? Helaas zit Thomas aan het andere eind van de gang. Ga maar weer naar de klas, sommeer ik dan. O nee, nee, nee, roept het schreeuwlelijkje dan verschrikt. Sorry, sorry, sorry, juf. Ik zal het nooit meer doen. Maar nooit is relatief bij deze jongetjes. Nooit, betekent hooguit een minuut of vijf. En als er dan toch iemand naar de klas terug moet begint het gesoebat. Ah juf, nog een kans, ah juf nog een? Als ik mij gewonnen geef dan trekken ze onmiddellijk opnieuw een spurt maar dit keer naar mij en dan slaan ze hun armen om mij middel. Want knuffelen doen ze ook, die jongetjes. Steeds weer moet ik mijn gang onderbreken vanwege jongetjes die even willen knuffelen. En daar sta ik dan. Ontwapend en ietwat ontregeld. Dan krijgen ze opnieuw een kans en dan schreeuwen ze vervolgens nog een keer door de gang. Ben jij dat echt Michiel, vraag ik dan onthutst. O ja. Oeps juf. Dat ging per ongeluk. Er gaat veel per ongeluk. Maar 17 jongetjes, die tegelijk van de trap glijden, tegelijk naar de wc willen, tegelijk naast de wc plassen, tegelijk hun been uitsteken, tegelijk roepen dat het om een grapje handelt, of een ongelukje, dat is veel voor een oude juf. Had ik al gezegd dat het er 17 waren?