zaterdag 14 november 2015

Column. Excellent.

De baliemedewerker van de garage waar ik mijn auto na een onderhoudsbeurt ophaal houdt de sleutels nog even in zijn hand. Nog een ding mevrouw, zegt hij vriendelijk, u krijgt morgen een mail waarin gevraagd wordt hoe uw ervaringen met dit bedrijf zijn. Ik hoop dat u tevreden bent, zo niet dan hoor ik dat graag. Ik kijk verbaasd op. Het is goed hoor, zeg ik terwijl ik naar de sleutels reik. Als u tevreden bent, vervolgt de medewerker dan hoop ik dat u dat ook opschrijft en niet zoals we in Nederland gewend zijn met zesjes of zeventjes maar met een acht of hoger. Mijn baas hecht daar veel belang aan en zijn baas ook. Ik knik aangeslagen. Aan het eind van een rondreis aan de andere kant van de wereld overkomt mijn iets soortgelijks. De reisleider pakt op de laatste dag van de reis de microfoon en kondigt aan dat er bij terugkomst in Nederland een mail op ons wacht met daarin een tevredenheidsonderzoek. Ze benadrukt het belang. Ook zij geeft aan niet te hopen op Nederlandse zesjes en zeventjes. Dan heb ik een probleem, vertelt ze. Als we willen dat zij in de toekomst haar baan houdt dan weten we wat ons te doen staat. Dus vul ik braaf beide enquêtes in. Tijdens het schrijven valt me op hoe algemeen alle vragen zijn. Zelfs al zou ik mijn ervaringen eerlijk willen invullen dan nog nodigen de vragen daar niet toe uit. Daar komt bij dat ik mij altijd erg bewust ben van het arbitraire en impulsieve karakter van mijn bevindingen. Zijn ze wel algemeen geldig, is het sop de kool wel waard? Het is me een raadsel waarom tevredenheidsonderzoeken zo’n groot deel van de tijd van organisaties in beslag nemen. Al die functionerings- en beoordelingsgesprekken die gebaseerd zijn op informatie van klanten die achteloos wat invullen of emotioneel onder druk zijn gezet . Het heeft iets treurigs voor al medewerkers. Vooral als die zich op hun beurt gedwongen voelen van lieverlee maar om goede beoordelingen te bedelen. Toch kan ik me bij bedrijven wel voorstellen dat ze op een of andere wijze willen weten hoe de klant hun product ervaart. Ze moeten immers winst maken. In het onderwijs geldt dit winstoormerk niet. Toch wemelt het hier ook van de allerlei onderzoeken en komen oordelen net zo arbitrair en willekeurig tot stand. Hypes, tijdgeesten, nieuwe wijn in oude zakken, het komt met de snelheid van het licht de scholen in en steeds staan er nieuwe beoordeelaars op de stoep met hun puntenlijstje. Audit zus, onderzoek zo. Zorgelijke rapport hier, zwakke beoordeling daar. En steeds opnieuw geldt: meer scholing, meer inspanning, meer neuzen dezelfde kant op, minder plezier, minder tijd voor het eigenlijke werk in de klas. Er zijn inmiddels zoveel personen en instituties financieel afhankelijk van (slechte) beoordelingen van scholen: interimmanagers, scholingsinstituten, zzp-ers met een eigen toko, inspectie, Passend Onderwijs dat de vraag zich voordoet of er ooit een moment komt waarop men zal zeggen: het is wel in orde zo met het onderwijs. En dat terwijl we het internationaal helemaal niet slecht doen en de kinderen in Nederland tot de gelukkigste kinderen ter wereld behoren. Ook de volwassenen zijn helemaal niet ongelukkig bleek onlangs uit een rapport. 64 procent van de vrouwen en 68 procent van de mannen noemt zichzelf gelukkig. Waar komt de ontevredenheid waarmee het werkdruk in het onderwijs wordt opgejaagd dan toch vandaan? Is het hier ook al zover dat we geen zesjes en zeventjes meer willen. Zijn leraren de enigen die perse ongelukkig moeten blijven. Gaan we alleen nog voor excellentie en moeten we allemaal Leerkracht van het Jaar worden? Misschien is het beter om ook maar zelf de boer op te gaan om al die willekeur te stoppen: een acht of hoger graag, beste ouders, want anders…

1 opmerking:

  1. Je scepsis is volkomen terecht. Er is geen serieuze grond voor de claim dat het beoordelingscircus leidt tot betere onderwijskwaliteit, laat staan dat het de beste weg naar meer kwaliteit is.

    Ook wijs je er terecht op dat het onttrekken van de middelen (tijd, geld, expertise) die dat beoordelingscircus aan de gang houden, ten koste gaan van de middelen die voor lesgeven beschikbaar zijn.

    Ik zie twee hoofdoorzaken van deze problematiek:

    1. de nep-bedrijfsmatige aanpak die het onderwijs heeft overspoeld met zijn lumpsum en autonomie en bestuurlijk hobbyisme;

    2. zeer gebrekkige verantwoording aan, en publieke medezeggenschap door de directe belanghebbende leerlingen en hun ouders (de 'klanten'), de betalers (de 'aandeelhouders'), de leraren ('uitvoerend personeel') en de samenleving die zeker óók belanghebbend is.

    We hebben een halfhartig en gebrekkig 'bedrijfsmodel' ingevoerd in het Nederlandse onderwijs, en de perverse effecten daarvan willen de verantwoordelijken niet serieus onder ogen zien. De regeringspartijen hebben eerder dit jaar een onderzoek naar bestedingen door schoolbesturen tegengehouden.

    Wat zagen we? Sinds de lumpsum een dikke verdubbeling van de publieke uitgaven aan onderwijs. Van 18,6 (1997) naar 39,5 (2010) miljard.

    Niettemin: steeds grotere klassen.
    Niettemin: 20.000 onbevoegden voor de klas.
    Niettemin: PISA-resultaten die, anders dan in vergelijkbare landen, achteruit gaan.
    Niettemin: slechtere arbeidsvoorwaarden voor leraren.
    Niettemin: steeds meer administratieve niet-onderwijsrompslomp in het takenpakket.

    Wat het 'beoordelingscircus' betreft: we moeten ons niet alleen kritisch afvragen of dat op zichzelf wel iets oplevert. We moeten ons ook afvragen hoe het kan dat zo'n kostbaar circus überhaupt opgetuigd kan worden, van geld dat dan niet voor onderwijs beschikbaar is, met volstrekt onduidelijke doelen en effecten, in tijd die dan niet voor onderwijs beschikbaar is, en zonder dat er een duidelijk punt is waarop direct belanghebbenden kunnen zeggen 'we doen het niet meer'.

    Op de huidige ingeslagen weg (van de vrijblijvende, van publiek geld betaalde bestuurlijke hobby's) blijft het voortmodderen.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie plaatsen: