vrijdag 19 juni 2015

Column. Doos

Aisha is een heel nauwgezet meisje. Ze is er van overtuigd dat het leven geen lolletje is. Het is haar een raadsel hoe achteloos andere kinderen soms kunnen zijn. Huiswerk niet in orde? Afkijken bij een repetitie? Het onthutst haar zo erg dat ze mij regelmatig op de hoogte komt stellen van de overtredingen van anderen. Niet zo zeer om te klikken maar om haar verbazing uit te spreken. Hoe kan het toch dat sommige kinderen zo maar hun eigen gang gaan? Vandaag houdt Aisha een spreekbeurt over de koran. Ik zie haar ’s morgens vanuit de deuropening van mijn lokaal aankomen. Ze houdt een plastic zak met twee handen vast en kijkt wat angstig naar de ruw langs haar heen lopende leerlingen. Ik begrijp het meteen: in die zak zit de koran. Ze heeft me zorgvuldig geïnstrueerd. Niemand mag het boek vastpakken zonder daar bij een bepaalde zin uit te spreken. Ik ook niet. U bent geen moslim, zei ze streng. Ik had haar plechtig beloofd dat niemand het boek vast zou pakken. Aisha ziet echter geen kans om haar jas uit te doen zonder de tas neer te leggen. Ze aarzelt. Dan loopt ze op me af. Houdt u hem toch maar even vast, zegt ze. Plechtig sta ik met de tas in de handen en wacht tot ze terug is. Als ze met haar spreekbeurt begint is het doodstil. Aisha staat met zo’n ernstig gezicht voor het digi-bord dat ze die stilte vanzelf afdwingt. Ze vertelt over de koran, de moskee, Mohammed, Allah. Op het moment dat ze een plaatje van de Kaaba laat zien, schiet Tiemen verrast omhoog. Hij is duidelijk onder de indruk van het gebouw. Het lijkt eigenlijk wel wat op een doos, peinst hij. Aisha schrikt heftig. Op zijn beurt schrikt Tiemen van haar reactie. Er valt een wat verwarrende stilte. Wat gebeurt er nou? Aisha herpakt zich en vervolgt haar verhaal. Ze slaagt erin om tot het eind toe de aandacht op een intense manier vast te houden. Dan mogen er vragen gesteld worden. Tiemen steekt zijn vinger op. Waar schrok je nou zo van toen ik zei dat het gebouw op een doos lijkt. Omdat je de profeet beledigt, antwoordt Aisha. Maar ik ken de profeet helemaal niet, verdedigt Tiemen zich, ik bedoelde het ook niet vervelend. Aisha is echter niet te vermurwen. Je zegt zulke dingen niet over de profeet! Tiemen kijkt mij hulpeloos aan. Hij bedoelde het niet vervelend en dat is wat telt, zeg ik. Aisha haalt boos haar schouders op. Ik heb kennelijk geen autoriteit op dit gebied. Sam steekt zijn vinger op. Wat gebeurt er als je per ongeluk vergeet die woorden te zeggen als je de koran oppakt? Aisha valt stil. Ze moet nadenken. Dan schiet het haar te binnen. Dan moet je branden, zegt ze ferm. De stilte die valt is nu werkelijk oorverdovend. Branden? Jeetje. Sam steekt opnieuw zijn vinger omhoog. Ken jij iemand die moest branden, vraagt hij. Aisha schudt haar hoofd. Niemand vergeet die woorden, zegt ze. Sam steekt onmiddellijk opnieuw zijn vinger op. Heb je dan wel eens gehoord dat iemand branden moest, ergens op de wereld? Aisha schudt haar hoofd. Nee, daar heeft ze nog nooit van gehoord. De klas haalt opgelucht adem. Dan haalt ze een gebedssnoer tevoorschijn. O ja, dit ben ik nog vergeten te vertellen. Dit is een tasbih. Het wordt gebruikt om gebeden mee op te zeggen maar soms ook gewoon om je vingers mee bezig te houden. Ik zal het even rond laten gaan. Aisha geeft het snoer aan het kind dat voor haar zit. Ik schiet overeind. Doe er voorzichtig mee, waarschuw ik. Aisha schiet in de lach. Dat hoeft niet hoor juf, het is gewoon plastic.

zaterdag 6 juni 2015

Column. Verloren.

Het is misschien wel mis gegaan toen de leerkrachten van groep 1 en 2 hun kussentje moesten inleveren. Dat kussentje waarmee ze op de rand van de zandbak zaten terwijl ze een kopje thee nuttigden en zo nu en dan een vechtpartij om een stuurkar oplosten. Schooladviesdiensten waren van mening dat leerkrachten mee moesten spelen met hun leerlingen. Didactisch en pedagogisch hoorden de toenmalige kleuterleidsters honderd procent van de tijd paraat te staan. Niet de fantasie van de leerling werd uitgangspunt tijdens het spel maar de fantasie van de leerkracht. Het kwam waarschijnlijk voort uit jaloezie (lekker baantje zo met je hoofd in de zon en je billen op een kussentje) of anders uit een veel te kunstmatige visie op onderwijs. Het lijkt er in ieder geval op dat er hele generaties kinderen opgroeien die niet goed meer kunnen (buiten)spelen. Het is allemaal zo weer klaar, al die spelletjes van ze. Er zit kop nog staart aan het spel. Ik zie het vanuit de positie waarin in vanaf mijn vakantieverblijf uitzicht heb op een speeltuin. Hier gaat een meisje even op de schommel. Daar klimt er een jongetje een paar seconden op de pingpongtafel. Soms komen er twee kinderen stoer met de bal onder de arm het veld op om vervolgens minuten lang wat onduidelijke regels met elkaar te bespreken, twee keer over en weer te trappen en dan hoppa…de speeltuin weer uit te lopen. De ene keer moet oma mee om de schommel te duwen. Een andere keer komt papa mee om te laten zien hoe goed hij voetballen kan. Ook in het park waar ik vaak met mijn hond loop is overal aan gedacht. Nou ja..niet aan de hond. Die arme lieverd mag er praktisch niets. Maar voor kinderen is het een walhalla. Prachtige houten klautertoestellen zijn er verrezen, een houten schip dat half in het water staat. Er kunnen bruggetjes gebouwd worden. Het wemelt van de geheimzinnige bosjes. In de winter kun je met de slee naar beneden suizen langs hellingen. Er is een voetbalveld. Het is een prachtige plek om op te groeien. Ik zie er echter nooit een kind. Ook in de klas valt het me op hoe weinig fantasie leerlingen zelf hebben. Het programma is overvol, hun weekagenda’s puilen uit van de vervolgopdrachten want ook op dit gebied hebben schooladviesdiensten behoorlijk huisgehouden maar alles stokt, alles komt tot stilstand als ik de opdracht geef om het laatste kwartier iets ‘voor jezelf te doen’. Het is een erg ouderwetse opdracht, ik weet het, maar ik kan het niet laten. Nou dat zal ik weten. Iets voor jezelf doen moet namelijk altijd op een computer. Er valt echte schrik af te lezen op hun gezichten als ik zeg dat ik eigenlijk aan iets anders dacht. Dat kan ik toch niet menen? Als de ernst tot ze doorgedrongen is dan zijn er natuurlijk altijd wel een aantal kinderen die zich goed vermaken maar er zijn er ook die wat bozig om me heen hangen: ik weet niet wat ik moet doen? Ik verveel me. Goed zo, zeg ik dan. Verveling is een mooi ding. Ik zou graag les geven in verveling. Daar komen de mooiste dingen uit voort. Ik heb nog altijd heimwee naar die eindeloze lege tijd die mij vroeger wachtte na schooltijd en in de vakanties. Er waren net zoveel verhalen over kinderlokkers en griezelige moorden als in het huidige tijdsgewricht maar het maakte voor mijn onbekommerde zwerfpartijen over de Veluwe niets uit. Weet u niets dan, vraagt de verveelde leerling mij nogmaals enigszins verwijtend. O ja ik weet het wel. Maar daar zit nu net het probleem. Ik wil niet dat mijn fantasie aangesproken wordt maar die van hun. We hadden ze nooit binnen moeten laten, die schooladviesdiensten.