maandag 10 november 2014

Column. Averechts

De herfstvakantie stond vooral in het teken van het omspitten van de achtertuin van Einstein en het breien van een snood. Ik hou mij graag op in de achtertuin van Einstein. Ik krijg maar moeilijk genoeg van al die fotonen, ionen, neutronen, protonen en elektronen. Niet omdat ik dat allemaal zo goed begrijp, dat doe ik niet, maar omdat het zo’n wonderlijke wereld is. Het maakt niet uit hoe vaak ik een boek over de relativiteitstheorie en de kwantummechanica lees, elke keer is er weer zoveel informatie weggezakt of simpelweg niet goed genoeg doorgrond dat het lijkt alsof ik steeds opnieuw het mooiste boek van de wereld mag lezen terwijl ik de afloop nog niet weet. Nee, dan breien, daar weet ik maar al te goed de afloop van. De laatste keer dat ik breinaalden in mijn hand heb gehad was ik tien jaar oud en heel erg boos. Boos op dat handwerkje dat maar niet wilde vlotten. Alle meisjes uit mijn klas hadden het al af. Twee jaar duurde deze lijdensweg. Twee jaar lang twee keer in de week handwerkles van juffrouw Spinnekop . En toen het af was, zag het er niet uit. Ik weet dat zeker want ik heb het nog. Het is een reuze zielig beertje. Mijn hekel aan deze juf was monumentaal. Ik weet zeker dat dat geheel wederzijds was. Maar goed. Het is nu bijna 50 jaar later. Een mens moet een keer besluiten ergens over heen te stappen. Ik kocht breinaalden, wol en het patroon van een snood. Daar lag het dan. Naast dat prachtige boek van Amanda Gefter over de achtertuin van Einstein. Gefter heeft niet gestudeerd. Het enige wat ze weet over natuurkunde als ze aan dit boek begint weet ze van haar gepassioneerde vader. Ze bluft zich bij natuurkundecongressen naar binnen en spreekt daar Stephen Hawking, John Wheeler en Leonard Susskind aan. Ze leest, leest en leest en bluft zich al even vrolijk bij the New Scientist naar binnen. Vervolgens schrijft ze dit geweldig leuke boek. Het kost me dan ook moeite om het weg te leggen. Maar ik vind dat ik die snood moet breien. Ik wil die weerzin overwinnen. Een mens moet zichzelf doelen stellen. Dus daar ga ik. Tot mijn verbazing brei ik de eerste pennen zo weg. Alle bewegingen zitten kennelijk nog ergens in mijn systeem opgeborgen en ik ontwaar enig plezier bij de voortgang die ik maak. Maar dan moet ik de pen averechts breien. En opeens glip ik door een wormgat heen en ben ik weer tien. Steeds opnieuw glijdt de draad van de pen en glipt er een steek vandoor. Weg! Verdwenen in een zwart gat. Aanstonds moet ik weer in die rij bij het bureau van juffrouw Spinnekop en zal ik haar blik opvangen als ze me ontwaart en haar diepe zucht horen als ze het werkje uit mijn handen grist. Ik smijt het trieste begin van de snood van me af en pak het boek van Gefter weer op. Ik maak liever een krachttoer om de kwantummechanica te doorgronden dan dat ik nog een toer averechts brei. De ‘constante van Planck’ is de kleinste lengte in de kosmos, lees ik. Het is een miljoenste van een miljardste van een miljardste deel van een centimeter. Zo lang de atomen van de ruimte maar niet kleiner zijn dan de Planckschaal houdt de zwaartekracht de controle. Bij afstanden die kleiner zijn dan deze schaal keert het universum zich tegen zichzelf. Ruimte en tijd lossen op in het niets. Ongetwijfeld in een mooier niets dan dit breiwerk, zucht ik terwijl ik de pennen weer oppak. Maar ik kan die Spinnekop niet vanuit haar graf over mij laten regeren. Ik zal die snood breien. Toch vrees ik dat het boek eerder uit is dan de snood af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Een reactie plaatsen: