zondag 21 december 2014

Column. Broertjes

Ze zijn niet identiek maar wel onmiskenbaar een tweeling. Fijne gezichten, mooi lang zwart haar. Wensley draagt het los met krullen, Kenneth in een staart. Het enige dat ze echt gemeen hebben is hun lenigheid en hun snelheid. Ze rennen allebei als hinden over het schoolplein. Verder verschillen ze als dag en nacht. Wensley is bedachtzaam. Kenneth is impulsief en soms explosief. Het komt regelmatig voor dat de laatste woedend met de bal onder de arm het voetbalveld verlaat. De andere jongetjes kijken in zo’n geval onmiddellijk naar zijn broer. Ah, haal hem even terug, het speelt zo onhandig zonder bal. Maar Wensley piekert er niet over. Hij is zichtbaar ongelukkig over deze actie van zijn broer maar hij zal hem nooit afvallen. Dus blijft hij roerloos staan terwijl hij naar de verdwijnende rug van Kenneth staart. In de klas werken ze allebei even hard. Wensley haalt goede resultaten, hij zit in de plusgroep. Kenneth ploetert en ploetert maar presteert net beneden het gemiddelde. Hij verbijt zijn teleurstelling dapper. Op een dag lukt het hem bij een hoofdrekenles niet meer om zich goed te houden. Ik zie het pas als ik de blik van zijn broer opvang. Die kijkt zo doodongelukkig achterom dat ik onwillekeurig zijn blik volg. Daar zit Kenneth verwoed te krassen in zijn rekenschrift terwijl de tranen langs zijn wangen biggelen. Ik loop naar hem toe. Stop maar, zeg ik, ik heb het te moeilijk gemaakt voor je vandaag. Kenneth kijkt me wanhopig aan. Maar ik moet dit kunnen, snikt hij. Als ik naar het schrift van zijn Wensley kijk, zie ik dat hij al klaar is. Hij legt snel zijn arm ervoor zodat zijn broer het niet ziet maar die weet het natuurlijk allang. In de gymzaal is het echter net andersom. Daar voelt Kenneth zich als een vis in het water. Er is niets dat hij niet durft, niets dat hij niet kan. Hij klimt in het hoogste touw, maakt ingewikkelde salto’s en toont zich een natuurlijke leider als er iemand geholpen moet worden met een oefening. Liefdevol coacht hij iedere aarzelende klasgenoot: kom maar, je kunt het wel, geef me je hand maar. Zijn broer zou qua lenigheid hetzelfde kunnen maar zijn bedachtzame aard maakt dat hij het allemaal wat rustiger aan doet. Het kan ook zijn dat hij Kenneth de eer gunt. Wensley is een enorme fan van lessen waarin ik uitweid over de wereld. Vooral als ik er ook nog landkaarten bij haal en met brede armbewegingen door de geschiedenis en het heden dwaal en en passant ons sterrenstelsel verlaat, schuift hij zijn stoel steeds verder in mijn richting. Totdat hij bijna voor me zit en ik het gevoel heb dat we nog maar met zijn tweeën zijn en er alleen nog dit moment is. Kenneth heeft hier beduidend minder geduld voor. Hij droomt liever wat weg. Bij het zelfstandig werken probeert hij altijd bij degenen te zitten die wel in zijn voor een lolletje. Wensley niet, die zoekt de verste computer op en gaat daar volstrekt zijn eigen gang. Hij speurt het internet af op zoek naar nog meer informatie en vooral naar nog meer landkaarten. Beide broers zijn geweldige toneelspelers en dansers. Hun lef, hun mimiek, ze zijn uitzonderlijk goed. Als ik een programma samenstel voor de Sterrenparade meldt Kenneth zich. Je moet het morgen eerst maar eens aan de klas en mij laten zien, zeg ik. Kenneth schudt zijn hoofd. Het is een verrassing, zegt hij schalks. Ik knik en zet zijn naam op de lijst. Het is de eerste keer in mijn loopbaan dat ik het doe maar iets zegt mij dat ik er blindelings op kan vertrouwen dat het ook zonder mijn bemoeienis een succes wordt.

zaterdag 20 december 2014

Artikel. Een ondergeschoven kindje

Het leerlingenaantal daalt gestaag. Scholen van allerlei signatuur verliezen leerlingen en openbare scholen verliezen –vooral in de grote steden- net even wat meer leerlingen. Ze lijken een ondergeschoven kindje te worden. Dat is treurig want openbaar onderwijs is toevallig wel mijn kindje. Ik hou er veel van. Wie googelt op de woorden openbare school en ondergeschoven kindje komt heel wat zogenaamde en echte gebreken tegen op het internet: gymlessen, muzieklessen, voorschoolse- en tussen schoolse opvang, de slimme leerling, de beelddenkende leerling, de langzame leerling, alsmede de leerling die niets over dementie weet, onderricht moet krijgen in zus of zo, het wemelt op het net van de zaken die niet of onvoldoende aandacht krijgen in het openbaar onderwijs maar de belangrijkste verbinding tussen ondergeschoven kindje en openbaar onderwijs wordt gek genoeg nergens genoemd: namelijk dat het zelf zo kindje is. Een ideale wereld zou alleen maar openbare scholen moeten kennen. Hier en daar wat opgesierd met Dalton-Jenaplan- of Montessori versierselen, vooruit.. de Vrije School heeft ook rechten maar dan houdt het toch wel op. Al die segregatie in schoolkeuze leidt tot verdeeldheid, tot een wij-zijn-beter-dan-zij-mentaliteit. Verdeeldheid is het laatste waar je jonge kinderen mee lastig zou moeten vallen. Het veroorzaakt muren, scheidslijnen, eilandjescultuur, conflicten en er is een reëel gevaar dat je op deze wijze een prediker voor eigen parochie, een koppensneller of anders wel een trol op het internet wordt . Waarom woedt de Verschrikkelijke Krimpziekte (met dank aan Roald Dahl) dan toch erger in het openbaar onderwijs dan elders? Ik werd pas echt ongerust toen de een na de andere jonge collega bij mij op school liet weten dat zij haar kind bij het bijzonder onderwijs had aangemeld. Zonder dat ik het aan ze had gemerkt - ik denk dat ze er zelf ook verrast door waren- hadden ze een katholiek dan wel protestants christelijk tintje bij zichzelf ontdekt. Ook kwam hier en daar een dwingend geografische aspect om de hoek kijken: de openbare school was wel 100 meter verder lopen dan de protestantchristelijke! Ik vond het een zorgelijke ontwikkeling. Als zelfs de uitvoerders van openbaar onderwijs er niet meer in geloven hoe moeten ouders van leerlingen dan bewogen worden om een keuze te maken voor openbaar onderwijs? Het meest verbazingwekkende aan deze zaak was nog wel dat deze collega’s met enig angst en beven hun positie op de afvloeiingslijst in de gaten hielden. Hoe nu? Op mijn mindere momenten riep ik dan ook narrig dat ze juist als eerste hoorden af te vloeien. In het blad School van maart jongstleden stelt Annemarie Juli zich voor als nieuw bestuurslid van de VOS/ABB. ” Het openbare karakter van onze scholen{..} is geen vrijblijvend attribuut en zeker geen aanduiding van een restcategorie”, betoogt ze. Onbedoeld legt Juli hier de vinger precies op de zere plek. Ik had duidelijk op het verkeerde begrip gezocht op het internet. Openbare scholen worden wel degelijk door veel ouders gezien als een restcategorie. Wie op het internet zoekt op ‘openbaar onderwijs’ en ‘afvoerputje’ vindt zelf nog veel meer hits. De Vereniging Openbaar Onder (VOO) organiseerde dit voorjaar een campagne om het openbaar onderwijs met al haar mooie uitgangspunten weer op de kaart te zetten maar verder dan wat ludieke acties kwam het niet. In het huidige wat grimmige klimaat zetten ludieke acties helaas onvoldoende zoden aan de dijk. Want grimmig is het. Nu we het onderling in deze samenleving bijna over niets meer eens kunnen worden en veel wezenlijke discussies snel een verhit karakter aannemen trekt iedereen zich steeds verder terug op zijn eigen gebied: ons soort mensen in ons soort wijken op ons soort scholen. Exit openbaar onderwijs, ook al verdien je er je brood. De concurrentiestrijd waarin scholen in deze neoliberale tijden verwikkeld zijn geraakt helpt ook al niet mee om de positie van het openbaar onderwijs veilig te stellen. Natuurlijk breken de besturen van alle zuilen zich het hoofd om de uitstroom te keren. Er wordt driftig in een steeds kleiner wordende vijver gevist. Omdat er op openbare scholen geen geloof is dat hen bindt, geen hemelse orde waarop terug gevallen kan worden wordt er al snel gevraagd om zich anderszins te onderscheiden. Maar dat is niet gemakkelijk. De corebusiness van een school bestaat uit rekenen, taal en lezen en moet aan wettelijke normen voldoen. Dus wordt het meer in de details gezocht: onderwijs aan hoogbegaafden, meerbegaafden, extra aandacht voor hoog gevoeligheid, beeld denken, techniekonderwijs, continuroosters, de een na de andere oekaze bereikt de scholen in de hoop dat de uitvoering van deze richtlijnen tot een verminderde uitstroom en zelfs toestroom leiden. Soms helpt het. Sterrenscholen zijn op dit moment erg populair. Maar meestal helpt het niet of erger: bij de concurrent doen ze precies hetzelfde. Dan maar van concept veranderen: School A. kan best een Jenaplan school worden. School B. een Sterrenschool. School C. en D. kunnen fuseren en samen als een feniks uit de as herrijzen. Het lijkt allemaal logisch maar de werkelijkheid is weerbarstig. Het ene team heeft niets met Jenaplan, het andere vindt het werken met een Sterrenschoolconcept veel te omslachtig, weer een ander is in meerderheid te oud om aan een continurooster te wennen. Elk jaar wordt er verwoed met concepten, leerkrachten en soms hele teams over de scholen geschoven en als het allemaal erg chaotisch of vermoeiend wordt staat iedereen plotseling tegelijk stil en wijst kwaad naar de directeur. Als we maar een andere directeur zouden hebben! En hup daar schuift ook de directeur. En onderwijl woekert de Verschrikkelijke Krimpziekte voort: daar gaat weer een ouder met een drietal kinderen omdat het gras groener is aan de overkant, daar gaan weer vijf klasgenootjes in de slipstroom mee, daar raakt een klas ineens zoveel meisjes kwijt dat de rest van de meisjes ook maar mee gaat. En steeds vaker worden er geen leerlingen aangemeld omdat er doodgewoon geen leerlingen zijn. Het openbaar onderwijs zieltoogt. Van het ondergeschoven kindje zijn op dit moment alleen de wanhopig trappelende beentjes nog zichtbaar. En het is zo’n mooi kindje.

maandag 8 december 2014

Column.Vechtscheiding.

Het is van alle tijden. Twintig jaar geleden overkwam het me ook al. Ik herinner me het uitgestreken gezicht van Lindsey nog goed. Het is haar gelukt om haar moeder halsoverkop de klas binnen te laten stormen met een verwijt omtrent het een of ander. Ik ben de eerste tien minuten bezig om te achterhalen waar al deze verwijten in hemelsnaam over gaan en heb vervolgens tien minuten nodig om te herstellen van de brutaliteit waarmee Lindsey alle feiten verdraaid heeft. Ik kan me alleen nog maar verdedigen en aan zoiets heb ik altijd erg de pest dus het gesprek verloopt in een gespannen sfeer terwijl we onderwijl gade geslagen worden door een kind van tien dat heel tevreden lijkt met de ontwikkelingen. Deze situatie herhaalt zich dat jaar nog zo’n twee keer. Ik zie het nooit aankomen en begrijp ook niet waar die enorme gebetenheid van moeder en de beweegredenen van Lindsey vandaan komen. Totdat moeder mij op een dag vraagt of ze me even spreken kan en ietwat bedremmeld vertelt dat ze in een enorm lastige scheiding verwikkeld is en dat het tot haar doorgedrongen is dat Lindsey op deze wijze aandacht vraagt en het helaas ook gekregen heeft. Ze biedt haar excuus aan. Tien jaar later ontspoort een tienminutengesprek met de vader van Aris op dezelfde wijze. Een plotselinge aanval, een levensgroot verwijt. Ik kijk verbaasd naar de vrouw naast hem. Ik ken haar in tegenstelling tot vader goed. We hebben veel contact gehad over de wat moeizame positie van hun zoon in de klas en er is veel ondernomen om het pestgedrag van een klasgenoot richting Aris te stoppen. Dat is gelukt. De vader verwijt mij dat dit gepest überhaupt heeft kunnen gebeuren. Een school moet ten alle tijden veilig zijn, dondert hij. Dit had zijn zoon nooit mogen overkomen! Hij slaat met zijn hand op tafel, kijkt de moeder van Aris en mij nog eens woedend aan en beent het lokaal uit. Op weg naar de jonge vrouw waarvoor hij zijn vrouw en kinderen onlangs van het een op het andere moment heeft verlaten. Ik heb hem daarna nooit meer gezien. Een paar jaar later zit Alona in mijn klas. Aan het begin van het jaar lijkt er niets aan de hand te zijn. Het is een vrolijk onbekommerd meisje met veel vriendinnen maar langzaam maar zeker sluipt er iets sombers in haar. Ze gaat er vermoeid uitzien, huilt regelmatig als ze iets niet snapt en maakt regelmatig zomaar ruzie met haar vriendinnen. Moeder komt op school. Ze is ook bezorgd. Is ze wel gezond, vraagt ze me, zit ze wel lekker in haar vel? De dokter wordt geconsulteerd. Het ziekenhuis doet onderzoek. Op school wordt haar werk aangepast en wordt er extra hulp ingezet. Kortom: de juf en de vriendinnen van Alona tobben wat af met haar. Aan het eind van het schooljaar is er geen duidelijke vooruitgang en ook geen duidelijke verklaring voor de verandering in het karakter van Alona. Na de zomervakantie blijkt dat haar ouders uit elkaar zijn gegaan. Huwelijksproblemen….ze komen op de een of andere vervormde wijze vaak op het bordje van leerkrachten terecht. De tijd die verloren gaat met het zoeken in de verkeerde hoek en het aanbieden van de verkeerde hulp is groot en gaat ten koste van wat deze kinderen echt nodig hebben: aandacht, begrip, een schouder om op uit te huilen. Het zou zoveel eerlijker zijn als ouders die uit elkaar gaan bij je komen en zeggen: al het brutale gedrag, al die plotselinge leerproblemen, lichamelijke kwalen en andere aandachttrekkerij dat nu zomaar uit het niets lijkt voort te komen …het is mijn schuld, het is onze schuld. Wij zijn verantwoordelijk en het spijt ons. Vooral voor onze kinderen maar ook een beetje voor jullie.

maandag 24 november 2014

Column. Sam

Juhuff. De stem van Sam heeft een speciale klank als hij me aanspreekt. Innemend maar ook dwingend. Juf, ik kan mijn veter niet strikken. Je bent de eerste in al die jaren waarin ik lesgeef aan groep 7 die me dat vraagt, zeg ik verbaasd. Hij kijkt me olijk aan. Ik kan het echt niet, zegt hij. Maar hoe komt dat dan, vraag ik terwijl ik door de knieën zak. Ik heb mijn strikdiploma nooit gehaald, antwoordt Sam doodernstig. Ik knik. Dan wordt het tijd jongen. Nu is het de beurt van Sam om verbaasd te kijken. Echt waar? Juhuff. Hoewel ik midden in een gesprek met een collega zit, prikt Sam in mijn zij. Juf, ik heb een Batmancape! Ik pak hem bij de schouders en keer hem zachtjes om terwijl ik mijn gesprek voortzet. Hij prikt echter onverdroten door. Wat is dat nu met die cape, vraag ik. Mag ik ‘um om in de klas? Natuurlijk, zeg ik. Even later zweeft hij door de klas. De cape staat hem goed. Er is geen klasgenoot die er iets van zegt. Ik zie aan zijn gezicht dat het hem ernst is. Hij speelt geen rol, hij is Batman. Ik zou graag zien dat hij zijn rol als leerling net zo serieus nam. Maar dat is niet zo. Het liefst zit Sam de hele dag wat vriendelijk om zich heen te staren. Bij voorkeur naar het plafond. Hij heeft een prettige binnenwereld, dat zie je zo. Hij kijkt altijd wat geschrokken als ik hem eruit laat ontwaken en zijn aandacht opeis met sommen en spellingsregels. Ben je al begonnen? Nee, sorry. Uit zichzelf komt hij nergens toe maar aan werkafspraken houdt hij zich redelijk. Dat wil zeggen: als ik alle vraagtekens over het hoofd zie. Een antwoord moet hem direct te binnen schieten. Nadenken, uitpluizen, trial en error, hij begint er niet aan. Voor ik weet dwaalt zijn blik weer alle kanten op en zet hij achteloos vraagtekens waar antwoorden hadden moeten staan. Op een dag heeft hij geen cape om maar een klein nagemaakt laboratoriumflesje in zijn hand. Juhuff, weet u wat dit is? Hij draait het flesje langzaam om. Plutonium, staat er in grote hanenpoten. Hemeltje, wat ga je daar nu mee doen, vraag ik. Jaha, dat is een geheim, grinnikt hij. Als anderen vragen wat hij daar heeft, zwijgt hij geheimzinnig. We komen er niet achter. Tijdens gymlessen is hij ongelukkig. Hij klimt onhandig over de toestellen en is met spellessen veel te langzaam. Voor hij ook maar bedenken kan dat de bal zijn kant op komt, is een ander hem al te snel af. Daarom noemen sommigen hem stiekem ‘de etalagepop’. Hij kan erg verdrietig zijn als deze belediging in het voorbijgaan in zijn oor gefluisterd wordt maar hij komt het me nooit melden. Gelukkig zijn er altijd kinderen die het voor hem op nemen. Hij is dol op de lessen sterrenkunde waar ik onlangs mee begonnen ben. Hij drinkt de woorden bijna. Nog niet eerder dit jaar zag ik zoveel aandacht en interesse bij hem. Sindsdien word ik doorlopend in mijn zij geprikt. Juhuff, wanneer gaat u verder met die lessen, wanneer gaan we de sterrenkoepel in en wanneer gaan we door de sterrenkijkers kijken? Juhuff, juhuff! Het antwoord onthoudt hij maar even. Maar ik zei toch net…o ja dat is ook zo juf. De andere leerlingen accepteren hem meestal zoals hij is. Maar ze kiezen hem nooit. Niet om mee in een groepje te zitten, niet om mee te spelen, niet om mee samen te werken. Maar het is waarschijnlijk ook lastig samenwerken of spelen met zo’n fladderende, wonderlijke, over zijn veters struikelende klasgenoot in een Batmancape en met een flesje plutonium in zijn hand. Ik zou hem wel kiezen. Maar ja, ik zit niet naast hem.

zondag 16 november 2014

Column. Voetbalcoach.

Mocht ik nog mooie gedachten koesteren over mijn rol als duider van grote gebeurtenissen, voorlichter op het gebied van nuttige zaken als rekenen, lezen en taal en sociaal begeleider van klein en groot kinderleed, mijn huidige klas ziet maar een rol voor mij weggelegd: die van voetbalcoach en voetbalscheidsrechter. Het is geen prettige rol. Elke dag staan er knaapjes voor me die er tot in het diepst van hun ziel van overtuigd zijn dat zij even daarvoor- in de pauze, tussen de middag- uitermate onrechtvaardig behandeld zijn door iemand van de tegenpartij of niet zelden door de hele tegenpartij tegelijk. Die onrechtvaardige behandeling heeft tot een doldrieste aftocht geleid of een flinke trap tegen het scheenbeen van de tegenstander. In mijn naïviteit - ik vergeet steeds opnieuw dat voetbal in tegenstelling tot volleybal, trefbal en hockey, helemaal geen spel is maar een bezigheid die appelleert aan tribale oerinstincten, dacht ik dat ik met het intensief begeleiden van deze processen de zaak in goede banen kon leiden . Op sommige dagen is dat ook zo maar er zijn dagen dat er tijdens de pleinwacht of erger: aan het begin van de les, opnieuw een hele rij opgewonden jongetjes met knalrode gezichten voor me staat. De ene keer vanwege akkefietje zus, de andere keer vanwege akkefietje zo maar vooral om mij te melden dat het-niet-eerlijk-gaat. Omdat ik regelmatig niet begrijp wat er nou precies niet eerlijk gaat onderwerp ik op een goed moment het begrip eerlijkheid eens aan een nader onderzoek. Tot mijn verbazing blijkt dat minstens de helft van de jongetjes –en groep 7 bestaat dit jaar voor 80 procent uit jongetjes- er van overtuigd is dat een wedstrijd niet eerlijk gaat op het moment dat de ploeg waar zij toe behoren op achterstand komt te staan. Jullie kunnen dit niet menen, roep ik terwijl ik wanhopig mijn armen in de lucht werp. O ja hoor, dat menen ze echt. Het komt omdat de partijen niet eerlijk zijn verdeeld. Daardoor kunnen ze niet winnen en zodoende is er niets meer aan, roepen ze boos. Ik kan me dat voorstellen bij een stand van 10-0, weerleg ik geduldig, maar bij 2-0 is er toch niets aan de hand? O, jawel hoor, bij 2-0 kan het ook al heel erg oneerlijk zijn, roepen ze in koor. Ik besluit alles uit de kast te halen om deze knapen te leren sportief te spelen. Ik laat de partijen elke dag door andere kinderen verdelen, verbied het geven van negatieve commentaren en ga zelf langs de kant gaan om het goede voorbeeld te geven. Maar het blijft fout gaan, er zitten eenvoudig teveel gepassioneerde, egocentrische, driftige, enthousiaste jongetjes in deze groep die hopen dat ze de nieuwe Wesley Sneijder worden. Dus stel ik nog meer regels op, verbied nog meer soorten negatief gedrag, laat meer ballen meenemen zodat niemand er met de bal vandoor kan gaan en regel dat de kinderen die boos het veld uitlopen en voor het eind van de wedstrijd niet terug keren een volgende keer niet meer opgesteld worden. Maar voor ik het weet gaat het de hele dag alleen nog over voetbal. De eerste vraag die mij om half negen bereikt gaat over de opstelling. Om kwart over tien worden de eerste zuchten over de oneerlijke partijen onderdrukt. In de pauze zijn de eerste leerlingen al na een minuut terug om mij de eerste klachten te melden. En dan op een dag geef ik het op. Ik doe het niet meer, raas ik, na weer een chaotische wedstrijd. Ik ben een juf, geen voetbalcoach. Ik ben hier ingehuurd om rekenles te geven en spellingsregels uit te leggen. Ga maar wat anders doen in de pauze. Er wordt hier niet meer gevoetbald. Ze kijken me ontredderd aan. Iets anders doen?

maandag 10 november 2014

Column. Averechts

De herfstvakantie stond vooral in het teken van het omspitten van de achtertuin van Einstein en het breien van een snood. Ik hou mij graag op in de achtertuin van Einstein. Ik krijg maar moeilijk genoeg van al die fotonen, ionen, neutronen, protonen en elektronen. Niet omdat ik dat allemaal zo goed begrijp, dat doe ik niet, maar omdat het zo’n wonderlijke wereld is. Het maakt niet uit hoe vaak ik een boek over de relativiteitstheorie en de kwantummechanica lees, elke keer is er weer zoveel informatie weggezakt of simpelweg niet goed genoeg doorgrond dat het lijkt alsof ik steeds opnieuw het mooiste boek van de wereld mag lezen terwijl ik de afloop nog niet weet. Nee, dan breien, daar weet ik maar al te goed de afloop van. De laatste keer dat ik breinaalden in mijn hand heb gehad was ik tien jaar oud en heel erg boos. Boos op dat handwerkje dat maar niet wilde vlotten. Alle meisjes uit mijn klas hadden het al af. Twee jaar duurde deze lijdensweg. Twee jaar lang twee keer in de week handwerkles van juffrouw Spinnekop . En toen het af was, zag het er niet uit. Ik weet dat zeker want ik heb het nog. Het is een reuze zielig beertje. Mijn hekel aan deze juf was monumentaal. Ik weet zeker dat dat geheel wederzijds was. Maar goed. Het is nu bijna 50 jaar later. Een mens moet een keer besluiten ergens over heen te stappen. Ik kocht breinaalden, wol en het patroon van een snood. Daar lag het dan. Naast dat prachtige boek van Amanda Gefter over de achtertuin van Einstein. Gefter heeft niet gestudeerd. Het enige wat ze weet over natuurkunde als ze aan dit boek begint weet ze van haar gepassioneerde vader. Ze bluft zich bij natuurkundecongressen naar binnen en spreekt daar Stephen Hawking, John Wheeler en Leonard Susskind aan. Ze leest, leest en leest en bluft zich al even vrolijk bij the New Scientist naar binnen. Vervolgens schrijft ze dit geweldig leuke boek. Het kost me dan ook moeite om het weg te leggen. Maar ik vind dat ik die snood moet breien. Ik wil die weerzin overwinnen. Een mens moet zichzelf doelen stellen. Dus daar ga ik. Tot mijn verbazing brei ik de eerste pennen zo weg. Alle bewegingen zitten kennelijk nog ergens in mijn systeem opgeborgen en ik ontwaar enig plezier bij de voortgang die ik maak. Maar dan moet ik de pen averechts breien. En opeens glip ik door een wormgat heen en ben ik weer tien. Steeds opnieuw glijdt de draad van de pen en glipt er een steek vandoor. Weg! Verdwenen in een zwart gat. Aanstonds moet ik weer in die rij bij het bureau van juffrouw Spinnekop en zal ik haar blik opvangen als ze me ontwaart en haar diepe zucht horen als ze het werkje uit mijn handen grist. Ik smijt het trieste begin van de snood van me af en pak het boek van Gefter weer op. Ik maak liever een krachttoer om de kwantummechanica te doorgronden dan dat ik nog een toer averechts brei. De ‘constante van Planck’ is de kleinste lengte in de kosmos, lees ik. Het is een miljoenste van een miljardste van een miljardste deel van een centimeter. Zo lang de atomen van de ruimte maar niet kleiner zijn dan de Planckschaal houdt de zwaartekracht de controle. Bij afstanden die kleiner zijn dan deze schaal keert het universum zich tegen zichzelf. Ruimte en tijd lossen op in het niets. Ongetwijfeld in een mooier niets dan dit breiwerk, zucht ik terwijl ik de pennen weer oppak. Maar ik kan die Spinnekop niet vanuit haar graf over mij laten regeren. Ik zal die snood breien. Toch vrees ik dat het boek eerder uit is dan de snood af.

zaterdag 8 november 2014

Artikel. En nog is het einde niet in zicht.

Hoewel jonge collega’s vanwege de krimp van het leerlingenaantal bij bosjes in de rddf geplaatst worden of alleen in geval van ziekte nog een schoolklas binnenkomen is het einde van mijn inmiddels 37-jarige onderwijsloopbaan nog lang niet in zicht. Ik sta daarin niet alleen. Het personeelsbestand op de school waar ik werk bestaat voor 70 procent uit (eind)vijftigers en zestigers. Als alles gaat zoals de ‘bovenonsgestelden’ bepaald hebben dan zullen wij op het moment dat we met pensioen gaan meer dan 45 jaar gewerkt hebben. In veel gevallen full time. Dat is onwaarschijnlijk lang. Dat is ook onafzienbaar lang. Het is dan ook niet voor niets dat er onder deze collega’s gemopperd, gezucht en hier en daar flink gezanikt wordt. Wie schiet er nou wat mee op dat wij onszelf tot in lengte van jaren krakkemikkig en op ons tandvlees de drempel van de school over slepen terwijl er een jongere garde is die niet of nauwelijks aan het werk komt of alleen het treurigste invalwerk mag doen. Daar komt bij dat er tijdens het schoolleven van de generatie waar ik deel van uit maak enorm veel onderwijsveranderingen hebben plaatsgevonden. Er is heel wat huisgehouden en rondgedanst op onze ziel dus ik snap al dat gemopper wel. En soms zanik en zucht ik dan ook van ganser harte mee. Zo ben ik zo langzamerhand allergisch voor bepaald vergadermomenten: ja hoor, daar gaan we weer.. daar komen die hoofdluizen weer aankruipen, o get, collega A begint toch weer niet opnieuw over de rotzooi in de school? Ah nee hè…gaat B nu echt dat hele draaiboek regel voor regel voorlezen? Och hemeltjelief daar komt het taakbeleid weer aan de orde, waarom doen we toch steeds alsof dat werkt? Is de ouderraad het onderling niet eens over de festiviteiten? Vertel me eens wat nieuws. Allemachtig, duurt dit echt nog een uur…wat jammer van mijn leven. Een hele oude zeurderige vrouw ben ik op dat soort momenten. Echt een pain in the neck. Dat geldt ook voor scholingen. Als ik een scholing zou leiden waar iemand als ik in het publiek zou zitten dan zou ik er geen moment over aarzelen om die persoon eruit te mikken. Ik misdraag me soms echt. Ik slaag er gewoon niet meer in om al die van boven opgelegde modieuze flauwekul , voorzien van al die al even doorzichtige scholingsmiddelen (flappen met slechte samenvattingen die wemelen van de spelfouten, Roos van Leary, domme groepsopdrachten, Roos van Leary, suffe spelletjes, Roos van..) serieus te nemen. En ja ook ik mopper evenals mijn hele generatie op dat leerlingvolgsysteem. Niet omdat ik vind dat we niets moet administreren, dat moeten we wel, maar omdat dit systeem een doel op zich geworden is. Zoals ik laatst las op een Amerikaanse onderwijs site: crazy is crazy but we can administer it. Waarom stap ik dan ondanks het vooruitzicht nog zo’n kleine tien jaar door deze bergen flauwekul te moet waden toch elke dag redelijk vrolijk en opgewekt de school binnen? Nou dat is simpel: ik vind ze leuk, die leerlingen van me. En als ze van nature niet erg leuk zijn vind ik ze boeiend. Altijd weer. Jaar in, jaar uit. Dat gaat niet over. Daarnaast hou ik gewoon van uitleggen en verhalen vertellen. Het maakt niet uit of dat steeds hetzelfde verhaal is. Het gaat hier per slot niet om luizen of wat rotzooi in de school maar om wezenlijke dingen. Nuttige zaken, interessante zaken. Ik probeer steeds een nieuwe draai aan mijn lessen te geven of een nieuwe invalshoek te creëren en als dat niet lukt is het een goede oefening in geduld. Ik hou ook van kijken naar groepsprocessen, van het ingrijpen in groepsprocessen, van het falen, nadenken en opnieuw proberen. Ik zoek graag uit wat het ene kind beweegt om iets te doen en wat het andere weerhoudt. Ik wil graag weten waarom Arno zo snel boos met de deuren slaat, Marloes direct om alles moet huilen en Sanne op haar lip bijt als ik vraag of ze haar rol in een conflict toe wil lichten. Bovenal probeer ik leerlingen te leren om over al deze grenzen heen te stappen. Dat geldt ook voor mijzelf. Er valt ook voor mij namelijk veel te leren van boos met de deuren slaan, snel huilen en op je lip bijten. En dat allemaal zonder flappen en Roos van Leary. Maar goed beschouwd geldt dit plezier in het vak, want dat is het, nog steeds voor veel eind vijftigers en zestigers. Het is ook niet het werk voor de klas dat hen bezwaart maar ‘dat wat er allemaal bij komt’. Al die extra werkzaamheden zorgen er voor dat veel oudere collega’s vaak als de karikatuur uit het liedje van Brigitte Kaandorp door de school sloffen: ik heb een heeeel zwaaaar leven…moeilijk, moeilijk, moeilijk. Als we nog met enig plezier die halve eeuw vol willen maken dan moeten we beginnen met niet zo vreselijk braaf te willen zijn. Braafheid is de gesel van dit vak. Er wordt geen les leuker van en geen kind enthousiaster. Mijn remedie is: ga zingen met de kinderen. Verzin doorzichtige smoezen om onder nutteloze tijdrovende activiteiten uit te komen. Voel nooit enige morele weerstand om zo’n doorzichtige smoes te verzinnen. Zet om de haverklap iets nieuws op poten, let wel: om de kinderen iets te laten leren of ervaren, nooit om je bazen te behagen. Zorg dat je op tijd naar huis gaat, kijk films, fiets, zeil, borduur, lees, ga lekker uit eten maar kijk nooit naar de mail van je werk en check altijd per ongeluk uit van gemeenschappelijke schoolaccounts. Laat nakijkwerk op school. In de papiercontainer mag ook. Laat het vaste lesprogramma los. Een voorspelbaar programma doodt alle levendigheid. Verras de kinderen. Verras jezelf. Ga nooit achter je bureau zitten, het is een plek van verveling. Zanik zo nu en dan flink maar zeur nooit.

zaterdag 25 oktober 2014

Aanpassen.

De meisjes in de groep 6/7 zijn veruit in de minderheid. Het is een echte mannenwereld in deze klas. Een wereld vol voetbal, geintjes zonder gein en driftig geuite gelegenheidsstandpunten. Vooral in groep 7 is er amper ruimte voor meisjes en meisjesdingen. Ze zijn er maar met zijn vieren. Toch zoeken ze maar zelden steun bij elkaar en hebben ze elk een andere manier gevonden om zichzelf overeind te houden. Michelle gaat daar het verst in. Haar identificatie met de jongens is groot. Ze voetbalt met ze mee, heeft zich gespecialiseerd in geintjes zonder gein en kan enorme woedeaanvallen krijgen als haar overkomt wat ze het liefst een ander laat overkomen. De meeste jongens nemen dan ook in de omgang met haar enige omzichtigheid in acht. Ze vrezen haar. Stephanie daarentegen doet net alsof ze niets opmerkt in de omgang met haar mannelijke klasgenoten. Schreeuwde daar iemand tegen haar? Mwah. Gaf iemand haar daar net de schuld? Schiet toch op man. Stephanie heeft drie oudere zusters en valt nergens meer van om. Laat toch zitten allemaal. Doe niet zo vermoeiend. Ze haalt doorlopend haar schouders op over de wereld. Helaas val ik daar ook onder maar dat is een ander verhaal. Marianne heeft de beste positie ingenomen: zij gaat haar eigen gang. Ze lacht lief, werkt aandachtig, loopt omzichtig om elke kluwen drukke knaapjes heen en tekent, leest en droomt zich door de dag. Het meest beklagenswaardig is Aisha. Ze heeft een behaagzuchtige aard. Maar voetballen kan ze niet, de geintjes zonder gein kwetsen haar tot tranen toe en ze wordt nooit kwaad, al dansen ze allemaal op haar ziel. Laatst zag ik haar met haar handtas om op veel te hoge hakken over het voetbalveld strompelen in een uiterste poging toch deel uit te maken van deze groep. Nee, dan de meisjes van groep 6. Ze zijn weliswaar niet zo in de minderheid als de meisjes van groep 7 maar ook hier kunnen ze niet tegen de aanwezige knaapjes op. Deze meisjes hebben een heel ander antwoord gevonden: zij koesteren zich in hun onopvallendheid. Ze fluisteren, schuiven briefjes door, wisselen betekenisvolle blikken uit en kijken steeds wat schielijk in mijn richting om controleren of ik niet kijk. Maar ik kijk natuurlijk wel want ik word tureluurs van dat stiekeme gedrag. Alle meisjes vinden het reuze vervelend als ze door mij betrapt worden. Ze kijken schuldig, mompelen excuses, haasten zich om snel hun werkzaamheden te hervatten. Behalve Gina. Gina weerstaat mijn blik of erger: ze gaat gewoon door met fluisteren. Ze ziet me kennelijk als een lastige vlieg die haar komt storen bij haar noodzakelijke werkzaamheden om de macht in deze meidengroep te consolideren. In het begin drongen deze brutaliteiten nog niet zo tot me door. Per slot zaten er allemaal driftige mannetjes in de weg en moet er zo nu en dan toch ook echt nog wel lesgegeven worden maar op een dag is de weg vrij en begeef ik mij in haar richting. Langzaam en dreigend. Gina praat gewoon door terwijl ik zie dat ze me vanuit een ooghoek toch echt aan ziet komen. De meisjes in haar omgeving kijken snel in mijn richting. Gina niet. Nu ze echter geen publiek meer heeft draait ze zich met een vermoeid gebaar naar me toe. Is er wat of zo? De klas houdt de adem in. Juf nadert Queenbee. Queenbee weerstaat juf. Spannend! De queenbee knippert niet eens met haar ogen. Zo, jij durft, zeg ik terwijl ik mijn armen over elkaar sla. Er valt een stilte. Een lange stilte. Dan knippert ze en draait haar blik weg. Dit, zeg ik terwijl ik zorg dat ze me weer aankijkt, was helemaal nergens voor nodig. Nina schudt haar hoofd. Sorry, mompelt ze. De rest van de dag is ze druk bezig de schade te herstellen.

maandag 22 september 2014

Opnieuw

Dit is een genadig beroep. Elk jaar word je opnieuw in de gelegenheid gesteld alles anders te doen dan het jaar ervoor. Het maakt niet uit of je de zomervakantie volkomen uitgeteld ingegaan bent. In september is alles nieuw. De stapels illegaal bekladderde schriften van het vorige schooljaar zijn vrolijk de papiercontainer ingekieperd, de ouders die nog net op de valreep hun kroost naar een betere school gestuurd hebben zijn in de vergetelheid geraakt, de vloeren geschrobd, de tafels gepoetst, de ramen gelapt, de schriften hagelnieuw en de potloden geslepen. Er zijn volop nieuwe kansen om opnieuw onhaalbare doelen te stellen. Om het leven overzichtelijk te houden vergeten we kennelijk steeds dat we het jaar ervoor ook zo fris en vrolijk van start gegaan zijn. En het jaar daarvoor ook. Wie dat niet vergeten kan wordt cynisch en cynisme hoort niet thuis in een schoolomgeving. Daar komt bij dat ik zo’n nieuwe klas met allemaal onbekende gezichten altijd weer leuk vind. Dat gaat niet over. Ook niet na 36 jaar. Het enige dat echt jammer is, is dat ik amper tijd heb om eens echt goed naar die nieuwe klas te kijken. Ook in schoolverband is september namelijk de maand waarin alles anders moet worden. Beter natuurlijk, moderner ook en vooral meer afgestemd op de laatste eisen, voorschriften, idealen en oprispingen. Dus gaan we met duizelingwekkende snelheid van start: kennismakingsgesprekken met de ouders, informatieavonden voor de ouders, groots opgezette anti-pestprojecten, vergaderingen over zus en zo, gesprekken met allerlei diensten over die en die, groepsplannen voor twee klassen, handelingsplannen voor zes leerlingen, rooster besprekingen voor remedial teaching, technieklessen, dramalessen. En alles moet meteen. In de eerste weken na de zomervakantie slaag ik er maar zelden in de weg naar mijn lokaal te vinden zonder dat er ouders, collega’s of anders wel de directeur met de telefoon in zijn hand aan mijn mouw trekt. Maar goed, die leerlingen dus. Ik heb er intussen een glimp van opgevangen. Het zijn er 29. Het is een combinatieklas. Ik ben nooit op mijn best met een combinatieklas. Ik vertel teveel denk ik. Dat werkt goed met één klas maar is een uitputtingsslag met twee klassen. Daar komt bij dat de klas aan wie ik niets vertel en die gewoon aan het werk zou moeten zijn, regelmatig gezellig mee zit te kletsen. Per slot zijn kruisvaarders en Napoleontische oorlogen vele malen interessanter dan voltooide deelwoorden en het meewerkende voorwerpen. Het kan een tijd duren voor ik door heb dat op deze wijze de lessen aan de andere kant van de klas nooit afkomen. Ik heb in het verleden wel eens geprobeerd om alles door middel van veel zelfstandig werken en een strikte dagindeling naadloos in elkaar over te laten gaan. Gottegottegot wat was dat saai. Niet alleen voor de leerlingen, ook voor mij. De wijzers van de klok kropen gewoon vooruit. De leerstof wilde door deze aanpak ook maar geen spat interessanter worden. Lees nou eens goed, mopperde ik voortdurend, kijk, wat staat daar nou? Heb je de les nagekeken voordat je je schrift op de stapel legde? Heb je de fouten verbeterd? Waar is je weekagenda? Hoezo, ben je die kwijt, hoe moet je dan iets aftekenen? Mijn mooie lesgevende taak was teruggebracht tot een controlerende functie met veel onzinnig nakijkwerk. Geen lol, geen verwondering, geen spanning. Het kan goed zijn dat andere leerkrachten deze wijze van lesgeven het summum van goed onderwijs vinden maar ik heb er geen talent voor. Ik word er cynisch van en cynisme hoort niet thuis in de onderwijspraktijk. Dus wacht mij een jaar met veel onderbroken lessen en lessen die niet af zijn. Maar leuk zal het wel zijn en spannend ook. Tenminste…als ik eindelijk eens tot stilstand kom en kans zie om aan het werk te gaan met mijn leerlingen. In oktober dus.

zondag 7 september 2014

Grieven

Het kan wel eens een tijd goed gaan, soms ook wel een hele tijd, maar vroeg of laat krijgt iedere school er weer mee te maken: een groepje chronisch ontevreden ouders. Ze staan bij het hek, in de hal, op het fietspad. Ze schijnen altijd tijd te hebben, tijd en grieven. Die grieven kunnen het gedrag van een leerkracht betreffen of een geconstateerde omissie in het beleid: aan zus of zo wordt nooit wat gedaan, dit of dat wordt nooit gezien. Het is vaak willekeurig. Iemand uit deze groep benoemt iets en voor je als school goed en wel weet wat er gebeurt, groeit het vermeende onrecht tot grote proporties uit. Soms loopt er een lid van deze groep in een boze opwelling het kantoor van de directie binnen. Dan ligt daar ineens een levensgroot verwijt. Een klacht die op deze wijze een directeur bereikt is al in de explosieve fase. De betrokkenen hebben hun stellingen betrokken. Je kunt je als school alleen nog maar verdedigen. Vaak zonder een bevredigend resultaat. Hebben ze dan nooit een punt? Natuurlijk wel. Geen school is volmaakt. Er is overal wel iets dat beter kan. Er zijn ook kinderen die echt ongelukkig zijn in een bepaalde klas en die gebaat kunnen zijn bij constructieve overwegingen om de school te verlaten. Maar de gesprekken hierover kunnen nooit aan het hek plaatsvinden. Dat is domweg fout. Het is vooral de wijze waarop deze ouders hun grieven onder de aandacht brengen die frustreert. Er is vaak geen dialoog. Er is echter een ding die ouders die op deze wijze terecht dan wel onterecht ten strijde trekken nooit goed van te voren overwegen: wat hun gedrag betekent voor hun kinderen. Want voor die kinderen is al deze strijd toch bedoeld. Die zouden daar beter van moeten worden. Het tegendeel is vaak het geval. Kinderen wiens moeder of -in een enkel geval- vader bij het hek of in de hal staat te oreren raken vaak in een emotionele spagaat. Ieder kind gaat daar weer anders mee om. De een wordt er doodongelukkig van, de ander vindt het doodvermoeiend om na schooltijd lang te wachten omdat moeder maar niet uitgepraat raakt over de juf, de kwestie, het onderhavige. De volgende maakt misbruik van de situatie door moeder van nieuwe informatie te voorzien waarvan hij of zij haarfijn weet dat het de onmiddellijke aandacht van haar oplevert. Hoe je het ook wendt of keert, dit is schadelijk voor kinderen. Het maakt dat er een breuklijn door gezagsverhoudingen loopt die kinderen in de war brengt, ongelukkig maakt, tot slinkse praktijken kan dwingen en hen bovenal leert dat men iedere brand met benzine hoort te blussen. Er is scholen veel aan gelegen om deze ellende te stoppen. Ze worden steeds laagdrempeliger en veel leerkrachten en directeuren praten zich de blaren van de tong. Er worden cursussen gevolgd om een beter antwoord te hebben op klachten. Steeds weer wordt er gepoogd om de dialoog aan te gaan, de klachten weg te nemen, iedereen tegemoet te komen. In het belang van de kinderen, de sfeer en het leerlingenaantal. Maar onderhand wordt het tijd om te overwegen of er geen gedragsprotocol voor ouders opgesteld zou moeten worden. Niet elk gedrag is te tolereren in het kader van bovenstaande principes en uitgangspunten. Elk conflict met ouders dat vanuit zwakte – er komt misschien een echte klacht, het gaat misschien leerlingen kosten- beslecht wordt heeft de ingrediënten van een volgend conflict al in zich. Een gedragsprotocol moet in ieder geval de regels bevatten dat een verschil van inzicht tussen ouders en school nooit in het bijzijn van kinderen besproken wordt en dat een ieder zich in dient te spannen om het op te lossen. Ouders die zich niet aan deze regels houden worden verzocht een andere school te zoeken.

maandag 7 april 2014

Verantwoordelijk

Het is tamelijk ongewoon dat een kind de nacht doorbrengt in een park. Toch ging het in al de hectiek rond de tijdelijk verdwenen leerling in Amsterdam niet direct om de leerling zelf. De schokgolf concentreerde zich voornamelijk rond de school van deze jongen en de leerkracht die geen actie ondernam toen de jongen die ochtend niet op school verscheen. Ik heb veel aan deze arme collega gedacht. Ik had haar kunnen zijn. Niet vanwege een onverantwoordelijke inslag maar gewoon omdat het kan gebeuren. Net zoals ook haar het ongetwijfeld zomaar is gebeurd. Het kan immers op alle scholen gebeuren. Er zijn leerlingen die vaak ziek zijn en niet altijd opnieuw ziek gemeld worden, er zijn ouders en collega’s die per ongeluk vergeten een ziekmelding door te geven, er zijn akkefietjes die maken dat je de dag niet rustig en weloverwogen kunt starten. Het is eigenlijk een wonder dat er altijd zo veel goed gaat. Maar soms dus niet. En dan kan het zo maar gebeuren dat het hele land pardoes over je heen valt. Dat is een vreesaanjagende gedachte. Ik begrijp eigenlijk niet waarom men zo naïef is om te denken dat dit niet kan of mag gebeuren. Het is te simpel om de schuld bij de leerkracht neer te leggen en vervolgens over te gaan tot de orde van de dag. Er is soms geen orde van de dag. Het leven is niet zo eenvoudig. Iedereen heeft de plicht om het risico zo klein mogelijk te houden maar uitsluiten kun je niks. Toeval bestaat. Er zijn, zo heb ik ervaren, echter wel grote verschillen in hoe je de druk als verantwoordelijke leerkracht ervaart. Zelf heb ik in de loop van de tijd een aversie ontwikkeld tegen alle uitstapjes die zich buiten het schoolgebouw afspelen. Ik vind de verantwoordelijkheid in de school al zwaar genoeg. Ik weet nog goed hoe ik als dertigjarige leerkracht bij een kampeerboerderij aankwam met 30 leerlingen en een viertal ouders en dacht: waarom denkt men in hemelsnaam dat ik dit kan? Hoe weet men zo zeker dat deze kinderen allemaal gezond en wel weer terugkeren in de moederschoot? Ook uitstapjes op de fiets breng ik vaak in een staat van bewustzijnsvernauwing door. En natuurlijk ging er zo nu en dan iets mis of bijna mis. De plattegrond van de stad, de directe omgeving van kampeerboerderijen en pretparken staan vol met zwarte markeringen: hier dreigde Ewald bijna onder een scooter te komen, hier reed Aydin met een enorme vaart het talud af, hier viel Marleen uit het stapelbed, daar roeiden Tim en Thomas expres een andere kant op. Allemaal gebeurtenissen die onvoorzien waren. Al houd ik tien toespraken, regel ik alles dicht, dreig ik met deportatie of zware afwasdiensten, er gebeurt altijd wel wat. Twee jaar geleden: met twee klassen vertrekken we naar Summercamp Heino. Bij aankomst blijkt dat de slaapvertrekken nog niet klaar zijn en moet ik plotseling improviseren. Ik pak twee stapels met speurtochten uit mijn tas: de ene speurtocht speelt zich op het terrein af, de ander buiten het terrein en kan dus alleen onder begeleiding plaatsvinden. Terwijl de leerlingen om mij heen drommen, constateer ik dat er iemand op mijn leesbril is gaan zitten. Ik lees niet goed wat er op de boekjes staat en geef de leerlingen de verkeerde boekjes mee. Vervolgens heb ik een uur lang niks meer aan mijn leven. Terwijl ik door de weilanden van Heino fiets en naarstig speur naar de laatste twee verdwaalde leerlingen denk ik opnieuw: ik wil deze verantwoordelijkheid helemaal niet. Stel dat ik ze niet terug vind dan valt, afgezien van een enorm zelfverwijt, ook nog eens het hele land over mij heen. Toch zijn er collega’s die zingend in de bus, op de fiets of in de boot stappen dus het ligt ook beslist aan mij.

zondag 30 maart 2014

Chaos

Ik heb de tafels allemaal van elkaar laten schuiven met de rekeninstructie. De leerlingen kunnen niet anders dan naar mij kijken. Vandaag leer ik ze voor het eerst om breuken gelijknamig te maken. Het is een klus. Ik zie lichte wanhoop in sommige ogen. Ik doe voor, stel gerust. Het maakt niet uit dat je het nog niet begrijpt. Ik help wel, herhaal wel, oefen wel. Dan kijkt Sarah in haar rekenboek. Oef, we moeten ook nog aftrekken straks! Doe het boek maar dicht, zeg ik. Vandaag tellen we alleen maar op. Voor de meesten is dit moeilijk. Ook voor hen die het niet moeilijk vinden is het moeilijk. Dat krijg je als het overgrote deel van de klas uit meisjes bestaat. Jee, ik snapte het net nog! Ik weet het geloof ik niet meer, juf. De reken methode helpt niet. Deze methode is zelfs de vijand. De eerste rij gaat over optellen, de tweede rij over aftrekken en de derde rij werkt met noemers die allebei omgezet moeten worden in een andere noemer. Methoden helpen tegenwoordig zelden meer mee om de zaak overzichtelijk te houden. Ook niet voor de leerkracht. O gut willen ze nu al de volgende moeilijkheid aan de orde stellen, mopper ik soms hardop terwijl ik ongelovig in het boek staar. Vooral bij rekenen staan de lastigste sommen vaak aan het eind van de rij. Als we allemaal al doodop zijn. Mijn leerlingen haasten zich op zulke momenten om mij van welgemeende adviezen te voorzien. Zullen we het maar overslaan juf? Ja, doe dat maar. Ook de moderne taalmethoden zijn tegenwoordig een ratjetoe. Was het voorheen in groep 7 voldoende om de persoonsvorm, het bijvoeglijk naamwoord, het voltooid deelwoord en een enkele verdwaalde oefening in voorzetsels in te oefenen. Nu komen ook nog het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp, het gezegde, het werkwoordelijk gezegde, het bezittelijk voornaamwoord, het persoonlijk voornaamwoord en het aanwijzend voornaamwoord voorbij. Ook hier is het chaos troef: de les wordt aangeboden, er wordt een paar keer geoefend, de kwestie wordt vergeten en duikt pas in de toets weer op. Als je een week ziek geweest bent kan het maar zo zijn dat het hele begrip niet kent als de toets voor je ligt. Een methode is een moeilijk neembare hobbel geworden. Alles komt er in aan de orde, met een snelheid die je de adem beneemt maar er is geen tijd om het goed in te slijpen. Dat geldt ook voor de gemiddelde schoolorganisatie. Een school moet in dit tijdsgewricht concurreren. De spoeling is dun en wordt steeds dunner. Het leerlingenaantal slinkt bij alle zuilen. Opvallen doe je helaas niet met gedegen lessen en een rustige en aandachtige leeromgeving. Opvallen doe je met feesten, projecten, acties, spectaculaire maandsluitingen of weekopeningen. Opvallen doe je door in de plaatselijke krant te komen, in de Wijkwijzer de loftrompet te steken over je school of door speelvelden in halve kermisterreinen te veranderen. Artikelen over indrukwekkende taal en rekenlessen zie je zelden of nooit. En dat betekent dat onze ‘corebusiness’ regelmatig hevig onder druk staat. Een feest, een project, een spectaculaire weekopening ontregelt–hoe leuk ook- de normale lespraktijk behoorlijk. Een groot deel van de lessen vervalt of staat onder druk vanwege een zware bas die het inoefenen van de optredens van andere klassen begeleidt. Het is een jachtig vak, dit vak. Er moet veel en alles is zogenaamd belangrijk. En juist omdat er veel moet en alles belangrijk is ligt er chaos op de loer. Het valt niet mee om dag in dag uit de juiste maat te vinden te midden van al dit gedoe. De kern van goed onderwijs is orde. De praktijk is het geven van lessen uit chaotisch samengestelde methoden in een bij tijd en chaotisch leeromgeving.

Onderbrekingen

In het begin van het schooljaar bracht ik mijn opvatting over hoe het klassengesprek aan het begin van de dag diende te verlopen vriendelijk onder hun aandacht, daarna werd de toon wat beslister en de aankondigingen van eventueel toekomstig onheil veelvuldiger. Toen dat ook niet hielp volgden er sancties: pak je bibliotheekboek en ga maar in het tussenhok zitten. Verdwijn maar naar de gang, je kunt je kennelijk niet aan een paar simpele regels houden! Het is voor een aantal leerling niet mogelijk om een ander te laten uitspreken. Met een hardnekkigheid die tamelijk uniek is in mijn loopbaan kwaken ze regelmatig door een verhaal van een klasgenootje of van mij heen. Ja, maar mijn pil werkt nog niet, grinniken ze dan. Niks mee te maken, grom ik boos. Of denk je soms dat je baas je daar later ook mee weg laat komen? Ja, eigenlijk denken ze dat wel. Die pil maakt, zolang hij niet werkt, kennelijk elk gedrag aanvaardbaar. Als ik alle onwelkome interventies vakkundig heb gepareerd volgt het tweede deel van het hardnekkige gedrag waar ik dit schooljaar mee te kampen heb: iedereen wil zijn of haar boek ruilen. Dat kan niet, knetter ik, het bestaat niet dat jullie gisteren aan het eind van de leesles allemaal tegelijk jullie boek uit hadden. Toch is het zo, beweren ze doodleuk. Het lijkt inderdaad wel toevallig maar het is echt zo. Ik heb overwogen om het maken van boekverslagen weer in te stellen maar ik haat het maken van boekverslagen en ook daar weten deze kinderen vast wel raad mee: wie is de hoofdpersoon? Piet. Wat vond je leuk aan het boek? Niks! Was het spannend? Een beetje. En ik maar lezen en lezen en zij maar ruilen en ruilen. Bah. En zo komt het dus dat ik om 9.00 ’s morgens al flink de pest kan hebben aan mijn leven als schooljuf. Als ik eindelijk rustig achter mijn bureau zit en het rekenboek pak om vast wat sommen door te kijken voor de komende instructie begeeft niet zelden de halve klas zich in mijn richting. Plotseling is het zicht op de andere helft weg. Juf, ik wou nog vragen…, ik wou nog zeggen.., juf, gaan we nog…, u had toch beloofd dat…. Ga eens zitten allemaal, zucht, steun, kreun ik dan. Maar het helpt niet. Ik moet het echt allemaal weten. Zij moeten het echt allemaal vragen. Er is geen ontkomen aan. Het is namelijk belangrijk dat ik overal van op de hoogte ben, dat ik weet hoe het thuis gaat en hoe het onderling gaat. Ook bij het eten en drinken, na de ochtendpauze, na de middagpauze staat er onveranderlijk een groep leerlingen om mijn bureau heen. Het lijkt wel alsof al mijn gemopper geen enkele zode aan de dijk zet. Ze zijn er van overtuigd dat ik het niet meen. Niet zelden staan ze zelfs voor me met een tekening in de hand waarop ik afgebeeld staat als een hoogblond, piepjong, vriendelijk lachend wezen dat alleen goeds in de zin heeft. Voor de liefe juf…staat er dan boven. Maar ik ben helemaal geen lieve juf, denk ik dan wat aangeslagen, ik loop de hele dag ontzettend de baas te zijn, ik regel, ik wijs, ik oordeel, ik straf. Er moet toch iemand orde brengen in het gedrag van dit wat chaotische stel. Ook op repetities tref ik in de kantlijn om de haverklap hartjes aan van leerlingen die ik soms de hele dag op de huid zit. Voor de juf! En ja, dat ontwapent mij. En nee, dat maakt niet dat ik me anders opstel.

zaterdag 22 februari 2014

Ontfutselen

A man’s got to do what a man’s got to do. Het zou mijn lijfspreuk kunnen zijn als ik geen vrouw was geweest. Alles hoeft niet per definitie leuk en aangenaam te zijn in het leven. Het lijkt me zelfs tamelijk vervelend om in de veronderstelling te leven dat hobbels er zijn om te vermijden. Ook mijn leerlingen breng ik met enig enthousiasme deze les bij. Ja maar dat is niet leuk juf. Jammer dan jongen. Moet het per se? Ja dat moet per se! Mag ik misschien in plaats van Geobas ook…? Nee, dat je mag niet! Hele vormende momenten zijn het. Ze zorgen ervoor dat ik me tevreden voel over mijn plaats in dit ondermaanse. Al denken mijn leerlingen daar waarschijnlijk anders over. Toch valt het niet altijd mee om dit hoogstaande principe vol te houden. Zeker niet nu ik mij voor het eerst in mijn loopbaan genoodzaakt zie digitale rapporten aan het leerlingvolgsysteem Parnassys te ontfutselen. Parnassys is namelijk een entiteit. Een entiteit met een narrig karakter. Hij wordt chagrijnig als er teveel mensen tegelijk een beroep op hem doen. Dan houdt hij gewoon met alles op en staart hij de andere kant op. Je kunt klikken wat je wil maar je komt nergens meer in. Ook geeft hij niet snel iets terug wat je er zelf eerst ingestopt hebt. Zo weet deze entiteit allang wat de Citoscores zijn van mijn leerlingen maar weigert hij ten ene male om die bij het digitale rapport weer tevoorschijn te laten komen. Dan moet ik er dus een andere laptop naast zetten of een kopie maken van de gegevens en die er vervolgens handmatig opnieuw weer inzetten. Van zoiets kan ik witheet worden dus de relatie tussen mij en Parnassys is een tamelijk gewelddadige. Het is gewoon onwil van die vervelende vent want de resultaten van de methodetoetsen geeft hij zonder morren. Alleen heeft hij daar weer een ander rottigheidje verzonnen: er staat een hokje achter de resultaten van de methodetoetsen. In dat hokje kun je gewoon iets invullen. Dus vulde ik daar iets in. Fout! Als bij toverslag verdwenen daarna alle ingevoerde gegevens. Ook die van taal, wereldoriëntatie, bewegingsonderwijs. Alles! Het duurde een eeuwigheid voor ik door had dat het dit hokje was dat alles ontregelde want met andere hokjes, die er precies zo uitzagen, was niets aan de hand. Mijn laptop heeft deze speurtocht naar de dader dan ook bijna niet overleefd. Het grillige karakter van de heer Parnassys komt wel het meest tot uitdrukking in het uiteindelijke resultaat. Zelfs de NSA zou er geen raad mee weten denk ik: Cito Rekenen: B, methodetoetsen Rekenen: 7.1. wereldoriëntatie: RV. Voor leerkrachten is de code snel te kraken. Maar de gemiddelde vader, oma, tante? Die moeten eerst een studie maken van de bijgeleverde handleiding alvorens ze hun portemonnee kunnen trekken. Ook voor de leerlingen – zeker de hele goede- is het nieuwe rapport geen pretje. Die legden er voorheen veel eer in om als eerste de ‘zeer-goedjes’ te tellen. Hoeveel heb jij er? Ik heb er zes! Wat moeten ze nu tellen? De A-tjes, de G-tjes, alles hoger dan een 8.1 of 9.1. ? Lastig. Dus nee, deze nieuwe hobbel in mijn beroepsmatige leven is er vooralsnog niet een die ik manmoedig neem. Het is niet leuk, het is vervelend dat het perse moet en ik zou graag, heel graag, iets anders willen doen dan dit! De heer Parnassys en ik zullen eerst in relatietherapie moeten voor we samen verder kunnen. En reken maar dat ik duidelijk zal maken dat vooral hij moet veranderen en dat er niets van mijn kant alleen zal komen. Ik heb al genoeg geïnvesteerd in dit stuk chagrijn. Ik moet zelfs oppassen dat ik er niet net zo chagrijnig naast ga zitten

Maat

Mijn achternichtje is vijf. Ze vertelt niet vaak iets over school als ze thuis komt. Vandaag wel. Ze is namelijk boos. Ze heeft de hele ochtend achter een tafeltje moeten zitten in het speellokaal, zegt ze. Ze moest steeds maar lijntjes trekken en rondjes zetten. Zooooo stom! Bah. En weet je wat het ergste was? Dat ze maar heel even naar buiten mocht en daarna weer heel lang lijntjes moest trekken en rondjes moest zetten. Niks aan. Op Twitter vertelt TeacherReality dat het met haar vijfjarigen in de Verenigde Staten al niet anders gaat: i gave a formal assessment bubble to my Kindergartners. One 5 year old yelled, “This test is soooo long!” Then she circled the wrong answer. Ook aan sommige van mijn 11-jarigen kan ik duidelijk merken dat ik teveel van ze vraag: Juf, ik kan dit niet, staat er met grote wanhopige letters op het antwoordblad van de Cito-rekentoets dat Jamira aan mij overhandigt. Het is waar. Jamira kan dit niet. Ze volgt tijdens de rekenlessen de klassikale instructie en verwerkt vervolgens het geleerde in het Maatschrift. Ze maakt haar rekentoetsen ook op dat niveau. Deze werkboeken en toetsen hebben niet voor niets het woord ‘maat’ in de titel. Cito-toetsen houden –en dit is theoretisch ook verdedigbaar- geen rekening met maatwerk. Op praktisch niveau leidt het echter tot wanhoop. Jamira krijgt plotseling een ratjetoe aan sommen voor zich waar ze geen wijs uit kan worden. Zelfs de sommen die ze doorgaans goed maakt, doet ze nu fout. Er hangt een dikke wolk om haar hoofd. Ook Maartje bakt er plotseling helemaal niets van. Bij haar is er echter geen sprake van paniek. Eerder van gelatenheid. Met haar hand onder haar hoofd zet ze het ene na het andere streepje op haar antwoordblad. Maar dit is gewoon een aftreksom, zeg ik verbaasd, die hebben we vorige week nog uitgebreid behandeld. Je moet ‘lenen bij de buren’. Weet je nog wel? O ja, Maartje schiet overeind. Dat is ook zo. Ze begint driftig op haar uitrekenblad te rekenen. Kim is onzeker. Ik zie haar steeds aarzelend in mijn richting kijken. Dan komt ze eraan geslopen. Ik denk dat ik weet hoe deze som moet juf maar ik weet het niet zeker. Ze legt razendsnel uit wat ze denkt. Het is niet juist. In de verste verte niet. Ik aarzel. Als ik hier aan begin staat er zo een hele rij leerlingen achter haar en dat kan natuurlijk helemaal niet. Maar Kim kijkt zo smekend dat ik een aantal tips geef. Ze kijkt me radeloos aan. Ze snapt het niet. Het spijt me meisje, besluit ik al zuchtend. Met gebogen schouders loopt Kim terug naar haar plaats. De rekentoets in deze klas is dit jaar een heus bloedbad. Na invoering van de resultaten in het leerlingvolgsysteem, knallen de rode en oranje kleuren beschuldigend van het scherm. De groep bestaat voornamelijk uit tobbende en wanhopige meisjes die zich steunend door elke rekenles slaan. Snap jij het? Nee, ik ook niet. Juhuf!! Het absolute dieptepunt aan toets-ellende vindt plaats tijdens de Citotoets Begrijpend Lezen. Ellenlange verhalen, volgepropte boekjes …en nog een tekst….en nog een tekst…Gruwelvragen zoals: wat is het meest waar van de volgende beweringen? Welke titel hoort het best bij het verhaal? Antwoorden die allemaal op elkaar lijken. Ik heb het notabene soms zelf niet eens goed. En waartoe leidt dit alles? Dat ik opnieuw vaststel wat ik eigenlijk op andere manieren al te weten ben gekomen: hier is iemand vooruit gegaan, daar is iemand achteruit gekacheld. Breuken, kommagetallen alsmede werkwoordvervoegingen en verwijswoorden worden nog niet goed beheerst. Ik weet het, de leerlingen weten het, hun ouders weten het maar het leerlingvolgsysteem schijnt nooit iets te weten. Het schranst maar door. Het is vooral dit systeem dat geen maat meer heeft.

Eerlijk.

Jamira en Maartje knipperen niet een keer met hun ogen. In een poging te schade zo goed mogelijk te beperken kijken ze nietszeggend voor zich uit. Ik buig nog iets dwingender naar voren en plant mijn handen op de tafel van Jamira. Is er iets niet duidelijk aan mijn vraag? Ze schudden hun hoofd. Nee, de vraag is duidelijk. Het is kennelijk het antwoord dat problemen geeft. Goed, nog een keer dan, besluit ik, vanaf waar hebben jullie de antwoorden van deze rekentaak overgeschreven uit het antwoordenboek? Jamira besluit mee te werken, ze begint wat achteloos in het boek te bladeren. Eh…vanaf som 4, zegt ze onwillig. Doen jullie dat vaker, vervolg ik. Jamira en Maartje schrikken zichtbaar. Vliegensvlug werpen ze een blik op elkaar. Wat zou de ander zeggen? Ja dus, concludeer ik. Niet zo vaak hoor, mompelt Jamira bozig terwijl ze zich opmaakt voor een welles-nietes strijd. Jamira is dol op bekvechten. Ze past er doorgaans wel voor op om ook met mij de strijd aan te gaan maar nu staat er teveel op het spel. Ik verhoog de inzet. Bedoel je te zeggen dat het minder erg is als je het niet zo vaak doet? Een keer is al te veel. Het gaat hier om oneerlijkheid. Om misbruik van vertrouwen! Aan de overkant is de boodschap aangekomen. Jamira en Maartje lijken een maatje te zijn gekrompen. Sorry juf, mompelen ze tegelijk. Aangeslagen loop ik terug naar mijn bureau. Het lijkt wel of ik heden ten dage meer kracht moet zetten dan ooit om oneerlijk gedrag boven water te krijgen. Tien jaar geleden was de ontdekking van bedrog bij nakijken voldoende om zo’n kind in snikken te doen uitbarsten en duizendmaal beterschap te laten beloven. Tegenwoordig moet ik oppassen dat ik niet in een woordenstrijd terecht kom…ach die ene keer juf…doe niet zo moeilijk …wat kan het schelen. Ook bij Topo repetities is er allang geen sprake meer van een weldadige rust tijdens het maken van de toets: hier glipt iemand plotseling het lokaal uit met het oefenblad in de zak, daar glijdt het oefenblad langzaam maar zeker slinks het kastje uit. Daar wordt gefluisterd. Lever je toets maar in, je hebt een onvoldoende! Maar ik vroeg alleen maar om een gummetje, juf. En altijd is daar weer die leerling die een half uur tot een uur na afloop van de toets het blad terug vraagt omdat hem of haar toevallig weer een antwoord te binnen is geschoten. Doodleuk. Alsof ik van gisteren ben. Maar misschien verbeeld ik het mij alleen maar dat het met de jaren erger is geworden. Misschien is het wel van alle tijden. Neem nu Carola. Ze moet nu een jaar of 25 zijn maar toen ze destijds bij mij in de klas zat en betrapt werd op het overschrijven van de antwoorden uit het antwoordenboek, hapte ze letterlijk naar adem. Daarna draaiden haar ogen weg en gleed ze sierlijk via mijn schoot op de grond onder het bureau. Daar lag ze dan. Er viel een verpletterende stilte in de klas. Haal de conciërge maar, gebood ik terwijl ik mijn stem in bedwang probeerde te houden. Dat het een opzettelijke actie was, werd duidelijk in het kamertje waar ze, op een bank gelegen, uit alle macht probeerde om niet bij haar positieven te komen. Maar het moet gezegd: haar reactie was in ieder geval een stuk creatiever en liep meer in de pas met de machtsverhoudingen tussen leerkracht en leerling dan de poging tot bekvechten van Jamira. Er is in al die jaren een remedie gebleven die zijn effect gelukkig nooit heeft verloren. Bij al te hardnekkig bedrog leg ik aan het begin van de les het antwoordenboek op de tafel van de overtreder. Alsjeblieft, veel plezier ermee. Ze komen het soms op hun knieën terugbrengen.

Dubio

Rutger slikt een hoge dosis. Om die reden maakt hij soms een versufte indruk. De dosering is zo ingesteld dat hij ’s morgens rustig sloffend de klas binnenkomt. Dat was ooit wel anders. Toen hij nog geen medicijnen slikte was zijn komst op school voor iedereen hoor-en zichtbaar. Schreeuwend en met zijn tas om zich heen slaand, een spoor van omgevallen stoelen en verschoven tafels achterlatend stormde hij de school binnen. Overal vlogen leerkrachten hun lokaal uit om hem tot rust te manen. Iets wat overigens maar amper lukte. Hij bracht tijdens de les meer tijd buiten de klas door dan er in. Dat is nu anders. Je merkt hem amper op als hij nu binnenkomt. Hij is zelfs zo rustig dat het bijna zielig is. Bijna….want toen onlangs zijn pil tijdens een voorstelling in de schouwburg uitgewerkt was zag ik mijzelf genoodzaakt de hele voorstelling achter hem aan te klauteren. Steeds opnieuw bereikten mij klaagzangen van andere scholen over zijn gedrag. Alsof het mijn schuld was dat Rutger daar als een aal door de rijen heen schoot om iedereen te ontregelen. Ik kon hem helaas niet vast binden en ook was ik niet gemachtigd om er desnoods tien pillen in te stoppen. En dat terwijl ik eigenlijk -als ik niet in een schouwburg zit en niet verantwoordelijk wordt geacht- tegen al die medicatie ben. Ik begrijp de moeder van Joanna best. Die hield radicaal op met de Ritalin toen ze zag dat haar dochter niet meer op zichzelf leek. Het resultaat is echter wel dat Joanna nu de hele dag op een vuilnisbelt leeft. Het is niet te geloven wat zij in korte tijd aan rotzooi om zich heen weet te verzamelen. Half afgekloven appels, half leeggedronken vruchtensappakjes, verfrommeld papier, stiften, pennen, potloden, boeken, schriften, atlassen, ze is zelf regelmatig onvindbaar tussen al die rommel. Als de vleesgeworden wrake toren ik steeds te midden van al die puinhoop op: wat is dit, gooi dat eens in de prullenbak, waar is je rekenboek, waar kan ik deze taalles terugvinden in je schrift? Joanna straalt altijd iets wanhopigs uit als ik probeer enige orde aan te brengen. O ja, dat wou ik net doen, mijn taalles is niet gemaakt want ik kon mijn boek niet vinden, ik was naar de wc dus ik heb u niet gehoord. Ook verkeert ze op voortdurende voet van oorlog met Maartje. Maartje is in alles haar spiegelbeeld. Ze is net zo springerig, chaotisch, aanwezig en rommelig als zij. Met dit verschil dat Maartje wel medicatie slikt en doorgaans in een ordelijke omgeving haar werk maakt. Ze kunnen elkaar niet luchten of zien. Ik moet ze minstens twee meter van elkaar af zetten anders brengen ze de hele tijd door met het organiseren van minuscule invasies in het territorium van de ander. Daar schuift een boek net even over de rand, daar wordt opzettelijk een voet in het gebied van de andere geschoven. Ah, juf Joanna tikt met haar voet op mijn stoel, Ah juf, Maartje tikt me steeds even aan als ik langs loop. Waarschijnlijk zou Joanna beter af zijn met medicatie maar ik verkeer in dubio of ik deze strijd met haar moeder op dit punt aan wil gaan. Ik ga niet overal over en ik wil ook niet overal over gaan. Er zijn beslissingen die buiten mijn invloedssfeer vallen. In deze klas van 27 leerlingen gebruiken vijf leerlingen Concerta of Ritalin. Dat is een kleine twintig procent. Dit percentage wijkt niet substantieel af van het percentage van vorige jaren. Dat is tamelijk onthutsend. Dat betekent dat een op de vijf leerlingen gedrogeerd in de klas zit. Daar wil ik geen steentje aan bij dragen. Ook al betekent dat misschien wel dat Joanna haar potentieel niet voldoende benut.

Komma

Er wordt een gastles gegeven in de klas. De leerlingen zitten in groepjes van vier rond een bordspel. De opdracht is onduidelijk. Wouter, de docent, erkent dat. Hij heeft deze klacht vaker gehoord zegt hij. Maar het doet er niet toe want het gaat om het idee. De meeste leerlingen zijn het kennelijk met hem eens want ze stromen over van de ideeën: voorwerpen afpakken, de buurman aanstoten, dingen op de grond laten vallen. Oeps! Sorry hoor. Geef hier! Ah juf…Sarah speelt vals. Ik zit op het puntje van mijn stoel maar Wouter lijkt zeker van zijn zaak. Hij doet dit dagelijks, zegt hij. Dan valt mijn oog op Marcel. Marcel haat alles wat met samenwerken te maken heeft. Hij kan het niet en hij wil het ook niet leren. Hij staat op het punt heel erg gefrustreerd te raken van deze chaos. Ik maak aanstalten om naar hem toe te lopen. Wouter legt zijn hand op mijn arm. Ik had deze jongen bij binnenkomst al in het vizier, zegt hij, autisme hè? Hij wacht het antwoord niet af. Ik weet er alles van, vertelt hij, ik ben namelijk samen met een collega bezig een module voor autistische kinderen op te stellen. Wacht maar. En voor ik ook maar iets kan zeggen staat hij op en gaat hij vaderlijk achter Wouter staan. Lukt het niet jongen? Nee, schreeuwt Marcel boos. Dan legt Wouter zijn handen op zijn schouders. Ik krimp onwillekeurig ineen en doe mijn ogen dicht. Als ik ze weer open zie ik nog net dat Wouter geschrokken terugdeinst vanwege een vuist die hem in zijn middenrif treft. Ik sta op. Wouter steekt echter zijn hand op. Wacht nou maar, zegt hij opnieuw. Dan leg hij opnieuw zijn hand op de schouder van Marcel. Deze bedenkt zich geen tel en haalt dit keer loeihard met zijn elleboog uit. Ik besluit nu toch echt in te grijpen en zeg tegen Marcel dat hij maar even een boek moet gaan lezen. Marcel staat snel op en haalt met een rood hoofd zijn boek uit het kastje. Wouter krabt zich op zijn hoofd. Even later is hij op weg naar zijn tas en pakt er een stapel kaarten uit. Hij roept Marcel. Laat hem nu maar, zeg ik. Maar Wouter laat zich andermaal niet door mij weerhouden. Marcel,roept hij enthousiast door de klas, jongen, vriend van me, als jij deze kaarten nou eens….Ga weg, krijst Marcel buiten zich zelf, ga weg! Als Wouter vertrekt, geeft hij me een hand en zegt: als mijn module af is, ben ik benieuwd wat je er van vindt? Ik knik. Ik weet al wat ik ervan vind. Die middag hebben we opnieuw bezoek. Dit keer is het Yvonne, de ambulant begeleidster van Tara. Tara is slechtziend. De begeleidster komt tijdens de gymles binnen. De leerlingen weten dat ze voor Tara komt en beginnen meteen de bal naar haar toe te spelen en haar aan te moedigen. Het is schattig van ze maar ook volslagen zinloos. Yvonne vindt het niks. Het regent kritiek als ik na de les met haar praat. Tara kan op deze manier echt niet mee doen! Deze les is niet voldoende aan haar beperkingen aangepast. Wist ik niet dat ik zus kon doen en zo? Ook over situatie in de klas is Yvonne niet te spreken. Ja, hier is wel erg veel rekening gehouden met Tara hè? Zo valt ze veel te veel op. Tara wil zo gewoon mogelijk zijn, op deze manier gaat dat niet, zegt ze streng. Als ze weg gaat zegt ze dat ze me de aanbevelingen zo snel mogelijk zal opsturen. Ik knik. Ik weet al wat ik er mee doe. Het is zo makkelijk om een specialist op de vierkante centimeter te zijn. Een heerser achter de komma