maandag 22 oktober 2012

Lezing. AOb congres Utrecht.

Dames en heren, Vandaag gaan u en ik hier in Utrecht het goede Nederlandse onderwijs nog beter te maken. Althans… daar gaan we voor ons inzetten, daarvoor offert u uw vrije zaterdag op en bent u van heinde en verre naar hier naar toe gereisd. Het goede onderwijs nog beter maken…het is het thema van deze dag en het is een mooi, nobel thema. Een thema dat terug komt in veel workshops. Zo kunt u bijvoorbeeld vandaag uw oplossingsgerichtheid oefenen, uw veranderingskracht proeven, uw brein vriendelijker maken, uw handelingsvaardigenheden uitbreiden. U kunt uw kernprincipes bijstellen, u kunt uzelf in een optimale staat van leren brengen en alles in het werk stellen om een krachtige leraar te worden Een leraar die creatief denkt en geen, ik herhaal dit met nadruk, geen ideekiller wenst te zijn. Bah. Ideekillers. Wie wil een ideekiller zijn? We kennen deze suspecte lieden allemaal van dichtbij. Mijn collega Tom was een ideekiller avant la lettre. Dertig jaar geleden was het in de mode om te pas en te onpas projecten rond een thema op te organiseren. Natuurlijk liep ik daarin voorop. Ik was jong en dacht oprecht dat er nog een wereld te winnen was in het moderniseren van het onderwijs. Mijn collega Tom bestond het om op elke vergadering die over de inhoud van het project handelde op te merken: ja maar collega’s, alles goed en wel maar vertel me nu eerst eens even: wat is nu eigenlijk een project? Vervolgens keek Tom ons allemaal stuk voor stuk aandachtig aan. In het begin dacht ik dat hij het allemaal echt niet goed snapte en legde ik geduldig uit wat er zoals van hem verwacht werd. Maar na verloop van tijd ging mij een licht op. Door consequent niet te willen begrijpen waar het over ging maakte Tom ons duidelijk dat er op dit gebied ook helemaal niets van hem te verwachten viel. Dertig jaar later speelt mijn collega Yvonne een zelfde rol. Iedere keer als wij ons van hoger hand moeten buigen over de steeds weer nieuwe richtlijnen rond het invoeren van gegevens in het leerlingvolgsysteem Parnassys zet collega Yvonne haar bedenkingen tegenover dit systeem nog eens uitgebreid uiteen. Het is tijdrovende aangelegenheid, fulmineert ze, het leert haar niets nieuws over de leerlingen, de instructies veranderen zo ongeveer elke maand dus wie kan er van haar verwachten dat zij het nog snapt en uitvoert? Haar betoog vreet elke keer zoveel energie van de rest van de vergadering dat we bijna allemaal liever nog een keer de resultaten van de laatste rekentoets invoeren dan nog een keer dit verhaal aan te horen. Terwijl de meesten het waarschijnlijk in diep in hun hart met haar eens zijn. Nee, maar weinig leerkrachten willen voor ouderwets, zanikend en lui versleten worden. Zo iemand die altijd wel een reden weet waarom hij de nieuwe leesmethode niet onder de knie krijgt, het zelfstandig werken tot nader orde uitgesteld heeft en nooit die leuke, nieuwe geschiedenismethode met zoekopdrachten uit de kast haalt. Wanneer moet ik dat allemaal doen dan, verzucht de ideekiller, waar is dit allemaal goed voor, knerpt het onvriendelijke brein. Een beetje leerkracht wil niet geïdentificeerd worden met zo veranderingsslapte, probleemgerichtheid en handelingsonvaardigheid. Vlot, vrolijk en met opgeheven hoofd wenst hij alle veranderingen tegemoet te treden. Hoofdpijn, depressie, tegenzin, het bestaat niet in onderwijsland. Wij zijn hier altijd vrolijk en houden elke dag zielsveel van ons vak. U hoort het al. Hier spreekt in de kern van de zaak eigenlijk ook een ideekiller. En hoewel ik eerlijk gezegd zelf ook altijd de kriebels krijg van het soort weerstand dat mijn collega’s Tom en Tineke ten toon spreiden moet ik eerlijk toegeven dat ik zelf ook niet vrij van enige weerstand ben. Ik vraag me soms echt af hoe het komt dat men in het onderwijs zo kritiekloos en blijmoedig alle van boven opgelegde richtlijnen aanvaardt en uitwerkt. Ik kan soms niet geloven wat ik lees als ik het profiel van sommige basisscholen lees. Laatst fietste ik langs een basisschool bij mij in de buurtwaar met sierlijke letters ‘Dalton Sterrenschool met het accent op meer begaafdheid’ op de gevel geschreven stond. Wat is er aan de hand met deze arme school? Is het leerlingenaantal zo dramatisch laag en de druk van hogerhand zo dramatisch hoog dat men maar lukraak een aantal goed in de markt liggende vernieuwingen op elkaar stapelt en daar mee onhaalbare doelen nastreeft en overspannen leerkrachten creëert? Het leerlingvolgsysteem dat op de meeste scholen al is ingevoerd heeft op sommige onderdelen gedrochtelijke vormen aangenomen. Toch bestaan er scholen die het presteren om helemaal op eigen houtje, er is geen inspecteur die erom gevraagd heeft, extra toetsen in te voeren. Er is niets tegen opbrengst gericht leren. Het nastreven van opbrengst gericht leren is zelfs zo normaal dat het raar is dat het woord nu pas ingeburgerd raakt. Ik weet niet beter of ik geef al dertig jaar les volgens dit principe. Maar de opbrengstgerichtheid geldt natuurlijk ook voor het tekenonderwijs, de handenarbeidlessen, samenwerkingsvaardigheden en de gymnastieklessen. Het leven bestaat niet alleen uit lezen, taal en rekenen. Dus ook het leven op een basisschool niet. Het is volslagen rigide om dit los te koppelen. Tot welke Orwelliaanse toestanden dat kan leiden zien we op dit moment in de Verenigde Staten. Daar wordt alleen nog maar geoefend voor de toetsen van rekenen, lezen en taal. Elk jaar worden om die reden leerkrachten publiekelijk vernederd of zelfs ontslagen als er niet een bepaalde norm gehaald is. De situatie is daar op dit moment onleefbaar voor zowel leerlingen en leerkrachten. Het lijkt me dat dit echt niet de richting is die we hier ook op moeten gaan en toch is het niet ondenkbaar dat dit wel gebeurt. Er zijn al signalen zichtbaar. Onlangs mocht een collega tijdens de personeelsvergadering van haar school uitleggen waarom zij met haar groep achterbleef in de cito-scores. Haar collega’s grepen niet in. Deze collega’s schrokken trouwens zo van hun gedrag dat ik denk dat ze de volgende keer wel degelijk in zullen grijpen maar ondertussen lag de arme vrouw natuurlijk wel nachten wakker van deze bejegening. En daarom pleit ik er hier voor om het hoofd recht te houden en al die bazen, bovenbazen, pedagogen, didactici en andere specialisten op deelgebieden ferm tegen te spreken als zij ons het bos in sturen. U vraagt teveel, mevrouw. U vraagt iets raars, heren. Dit is geen beroep om jaar in jaar uit te leveren aan de laatste modes en de jongste onbewezen inzichten. Dames en heren. Als je een broodje wil eten ga je naar de bakker. De criteria voor het eten van zo’n broodje zijn simpel: het moet lekker zijn, voedzaam zijn en je moet er niet ziek van worden. De criteria voor een bedrijf dat vaargeulen uitbaggert zijn ook helder: er moet daarna goed gevaren kunnen worden. Elke bakker zou het raar vinden als Jan Piet en Tineke de bakkerij binnen zouden stappen m et de mededeling dat ze mee komen bakken vandaag. Iedere baggerbedrijf zou vreemd opkijken als er plotseling iemand ongeoefend mee komt baggeren. Toch accepteren wij in dit beroep dat er zo’n vreselijk term als Educatief Partnerschap ruimte krijgt om serieus besproken en uitgevoerd te worden. Natuurlijk gaan wij geen educatief verbond met ouders aan ten aanzien van ons vak. Het is een vak. Je moet er talent voor hebben, je moet er in opgeleid worden. En als je dan eenmaal voor die klas staat dan moet je dat werk ongestoord en goed kunnen uitvoeren zonder dat er telkens hele groepen op het raam staan te tikken of zonder kloppen binnen lopen. Mogen er dan geen eisen aangesteld aan ons worden? Natuurlijk. Het broodje moet lekker zijn. De vaargeul bevaarbaar. Het onderwijs goed en opbrengstgericht. Om dit beroep mooi, uitdagend en vooral heel zinvol te houden zullen we een vuist moeten maken. We zullen trotser moeten worden op wat we daar dag in dag uit staan te doen en ons al dat plezier wat we eraan beleven niet af moeten laten pakken. We zijn er zelf bij. Laten we er maandag onmiddellijk mee beginnen. Lol, plezier, passie, het zijn de belangrijkste elementen om het goede onderwijs in Nederland nog beter te laten worden. Dankuwel.

zondag 7 oktober 2012

Po

Er gaat een grote strandbal rond tijdens de workshop. Als de bal in de buurt van een deelnemer komt is het de bedoeling dat hij verder gegooid wordt. Behalve als er ‘stop’ geroepen wordt. Dan moet je kort vertellen waar je aan denkt bij het woord ‘ouders’. Ik ben als de dood dat die bal bij mij belandt. Dat geldt niet alleen voor mij. De bal wordt fanatiek rond gemept. Als iemand zich genoodzaakt ziet iets te zeggen, valt het me op dat ik het antwoord niet hoor. Ik ben veel te druk met bedenken wat ik zelf zou zeggen. Er schiet mij niets te binnen. Dit spel laat namelijk geen nuance toe. Het moet kort en krachtig. Gelukkig gaat de beurt aan mij voorbij. Vol schaamte bedenk ik dat ik op de pabo mijn studenten ook wel eens lastig viel met een dergelijke frustrerende opdracht. Al werd er daar niet met een bal gegooid maar met wol. Het bolletje werd zo snel heen en weer gegooid dat ik echt de antwoorden van de studenten niet verstond en zij die van elkaar ook niet. Ook raakte de draad vaak hopeloos in de knoop zodat ik naderhand nog lang bezig was het lokaal weer op orde te brengen. Het is een raadsel waarom deze opdracht niet allang op de vuilnishopen van de nutteloze scholingstechnieken is beland. Waarschijnlijk speelt gemakzucht een rol: er moet nog iets leuks aan het begin van de workshop….o ja die bal! Als de lamellen weer recht gehangen zijn, wijst de workshopleider op een grote streep die dwars door het lokaal getrokken is. De volgende opdracht een stellingenspel. Het is de bedoeling dat we links van de streep gaan staan als we voor een stelling zijn en rechts als we er tegen zijn. Ik zucht. Ook deze oefening komt me bekend voor. Arme studenten. Zal ik ze met terugwerkende kracht een excuusbrief schrijven? De eerste stelling verschijnt ondertussen op het digibord. Er breekt ogenblikkelijk verwarring uit. Het is moeilijk om stellingen glashelder te formuleren en deze workshopleider is in alle valkuilen tegelijk getuimeld. Er wordt veel heen en weer gelopen. Zelfs als het gesprek over de posities die men ingenomen heeft al hoog en breed op gang is, stappen er nog mensen snel over de streep heen. ‘O, bedoel je dat. Nee, dan hoor ik aan de andere kant!’ Het liefst zou ik in het midden gaan staan. Met mijn ene been rechts over de streep en mijn andere been links. Maar er bestaat geen tussenvorm van ja en nee. Het zou mooi zijn als het eens uitgevonden werd. Ooit las ik eens een boek waarin voorgesteld werd het woord ‘po’ te gebruiken als je ergens geen mening over hebt of beter nog…geen mening over wil hebben. Po! Geen ja. Geen nee. Ik was onmiddellijk voor. Het is vaak zo vermoeiend om standpunten in te nemen, zeker over zoiets onvermijdelijks. Ouders zijn er nu eenmaal. Punt. Je kunt ze beter niet voor het hoofd stoten en je kunt ze ook de les niet laten overnemen. Tussen die twee uitersten vinden de dagelijkse manoeuvres plaats. De ene keer kan de dag door hun aanwezigheid niet meer stuk en de andere keer is de dag al stuk voor dat hij begonnen is. Maar de bedenker van het woord ’po’ is een buitenlander. In het Nederlands is het een raar woord. Het maakt een merkwaardige indruk als ik plotseling in het midden van de ruimte ga staan en ‘po’ roep. Dus doe ik iets wat die studenten van mij natuurlijk nooit konden doen. Ik ga er vandoor. Als er opnieuw verwarring ontstaat bij een stelling ontvlucht ik de ruimte, op zoek naar een zinvollere workshop. Iets met dansen of zo.