zaterdag 22 september 2012

Dobber

Het nieuwe schooljaar is echter nog maar net van start gegaan en ik heb nu al het vermoeden dat de meisjes uit deze klas eigenlijk liever niets willen weten. Ik heb natuurlijk nog lang niet alles uit de kast gehaald maar alle signalen wijzen er op: het wordt een harde dobber. De desinteresse straalt er van af. De tweede wereldoorlog, de aanstaande verkiezingen, de oorsprong van het heelal, ik ben amper begonnen of daar knikkebolt het eerste meisje, daar gaapt het tweede, daar valt het derde dametje ten prooi aan dodelijke verveling. O o o wat kan ik daar toch narrig van worden. Draai je eens naar mij toe, snib ik. Kom op meid, donder ik een andere keer, terwijl ik met mijn hand op tafel sla en enigszins geniet van de schrik die dit veroorzaakt bij het ingedutte schepseltje. Ik snap zulke meisjes niet. Al die mooie verhalen, opgesmukt met prachtig gemaakte schooltelevisie uitzendingen, fleurige werkboeken, oogstrelende en uitdagende computerprogramma’s, hoe bestaat het dat je tien bent en denkt: wanneer gaan we stoppen, gaan we ook nog wat anders doen juf? En hoe is het mogelijk dat dit jaar alle meisjes behept lijken met het o-wat-is-dit saai-zeg virus. Hoe haal ik het eind van mijn onafzienbaar lange loopbaan als er groepen voor me zitten waarvan de helft gaapt, slaapt en suft tijdens de leukste lessen? Gelukkig zijn de jongens van een ander kaliber. De meesten doen actief mee, hangen aan mijn lippen, klikken enthousiast door de menu’s van computerprogramma’s heen en kijken ademloos naar schooltelevisie uitzendingen. Mag ik vandaag wat extra lang aan mijn werkstuk werken, juf? Mag mijn opa over de Tweede Wereldoorlog komen vertellen? De jongens in deze klas hebben echter een andere makke: ze zijn voetbalgek. In pauzes spelen ze dit spel al jaren met zoveel overgave en inzet dat het net lijkt of hun leven er vanaf hangt. Dat is geloof ik ook zo. Er spelen zich soms heuse veldslagen af: A. gaat door het lint, B. waagt zijn leven doordat hij A. probeert te kalmeren. C. stampt boos het veld af. D. rent dolzinnig naar huis. E. schakelt de pleinwacht in en de rest staat er verslagen en geïmponeerd bij. Er zijn vele pogingen ondernomen om het spel van deze groep in goede banen te leiden. Met wisselend succes. Om mijzelf veel gedoe in pauzes en vooral na pauzes te besparen besluit ik om ook een poging te wagen. Het begin van het schooljaar is immers een goed moment om duidelijk te maken dat ik een strenge doch rechtvaardige natuur heb en dat er niet met mij te spotten valt. Op de eerste schooldag laat ik de jongens uit mijn klas voor mij plaatsnemen, sla mijn armen over elkaar en kijk hen stuk voor stuk plechtig aan. Jullie zitten nu in groep zeven, zeg ik. Ik spreek deze woorden langzaam en nadrukkelijk uit. Ik ben namelijk dol op deze zin. Ik gebruik hem te pas en te onpas: om leerlingen af te leren hun moeders mee te zeulen bij vermeend onrecht, om te zorgen dat niemand het meer durft om linea recta naar huis te stiefelen als het even tegenzit, bij chronisch geruzie enzovoort. De eerste de beste keer, zeg ik, dat het voetballen op het veld tijdens de pauze uit de hand loopt, wordt er in de week daarna niet meer gevoetbald! Ze kijken elkaar aan. Niet meer gevoetbald? Dat is toch onbestaanbaar. Wat moeten we dan doen, vraagt Koert verbijsterd. Ik negeer hem. Er gaat ook niemand meer voor dood op het veld liggen, vervolg ik mijn verhaal, dat houdt de boel veel te veel op en is meestal alleen maar aanstellerij! Ze knikken en sjokken aangeslagen weg. Wat een merkwaardige juf. Ik kijk ze weifelend na. Ook dit wordt nog een harde dobber.