donderdag 3 februari 2011

Artikel. Competentieleren.

Een gewogen oordeel.

Ik ben geen zalm die tegen de stroom inzwemt. Vroeger wel maar dat is lang geleden. Tegen de stroom inzwemmen is zwaar en een beetje jammer van je leven. Het is ook een tamelijk zinloze exercitie want je blijft vaak precies op de plek waar je al bent. Toen de pabo, waaraan ik verbonden ben, een aantal jaren geleden onverhoeds het competentieleren invoerde besloot ik, na enige aarzeling, om maar met de stroom mee te gaan. De aanzet tot de verandering kwam uit een ruimtestation zo’n honderd lichtjaren hier vandaan, het lag niet bepaald voor de hand dat zij mijn gespartel op zouden merken. Wat ik mij echter niet goed gerealiseerd had, is dat alles wat als een kabbelend beekje begint langzaam maar zeker in een grotere stroom verandert. Een stroom die stroomversnellingen en diepe watervallen kent. Zolang je er middenin zit weet je niet of de stroom ooit eindigt en bovenal of het aankomstpunt je wel bevalt. Want een ding lijkt me voor de hand liggend: de bestemming moet een betere plek zijn dan de plek waarop je je voor de invoering van het nieuwe stelsel bevond. Anders is alles vergeefs geweest en eveneens een beetje jammer van je leven. Na vier jaar competentieleren in het eerste jaar van de opleiding wordt het tijd om de moeder aller competentievragen te stellen: zijn we ergens aangekomen en wil ik daar ook zijn. Het antwoord is: al sla je me dood.
O ja, bepaalde veranderingen zijn beslist verbeteringen. De invoering van beroepstaken, competenties, assessments en een  professionele standaard heeft op een heldere manier aan studenten duidelijk gemaakt wat er zoal van een leerkracht basisonderwijs, en dus van hen, verwacht wordt.  Dat maakt het opleiden van studenten makkelijker omdat de diverse niveau’s (propedeusefase, hoofdfase en afstudeerfase) duidelijk dan voorheen gedefinieerd zijn. De beroepstaken zijn beter op de praktijk afgestemd en worden ook beter vanuit de diverse vakken gevuld. De pabo is geen verzameling losse vakken meer.
O nee, het heeft vier jaar geduurd voordat bovenstaande opbrengsten gerealiseerd waren. In den beginne was er niets en niemendal. Nou ja, er was een A-viertje met competenties en aantal ideeën over de wijze waarop die competenties aangetoond konden worden. Van studenten werd verwacht dat zij uit eigen beweging en het liefst op hoogst individuele wijze bewijzen zouden leveren over hoe zij zich op de gewenste wijze hadden ontwikkeld. Kunnen achttien jarigen dat? Nee, dat kunnen zij niet. Toch waren er studenten in mijn groep die zich op de gewenste wijze ontwikkelden. Tenminste…dat dacht ik. Mijn collega’s, die  twee maal per jaar mijn studenten als assessor beoordeelden, dachten soms even zo vrolijk van niet. Waren het voor het tijdperk van de competenties de cijfers die in zo’n geval de doorslag gaven, nu handelde het over gewogen oordelen. Gewogen oordelen zijn per definitie subjectief en om toch nog zoiets als een gelijk oordeel te verkrijgen deed het begrip intersubjectiviteit zijn intrede. Het viel in de praktijk niet altijd mee de vereiste intersubjectiviteit te creëren. Soms keken wij elkaar sprakeloos aan. Was het nou echt nodig om, zoals collega A deed, op elke slak zout te leggen? Kon ze zelf als eerstejaars destijds ook alles al meteen dan? Waar baseerde collega B. in hemelsnaam zijn oordeel op dat het met student C ‘wel goed kwam’? Intuïtie? Nou ja zeg. En dus kwamen er regels voor de invulling van het digitaal portfolio en aanwijzingen voor de wijze van beoordelen, gevolgd door nog meer nieuwe regels en nog meer nieuwe aanwijzingen. Ook de vakdocenten deden een steeds grotere duit in het zakje. IJverig en volhardend probeerden we de nieuwe wereld van het competentieleren van een matrix te voorzien die alle onderlinge verschillen in uitwerking en beoordeling tot een minimum zou weten te beperken. Soms tot ver achter de komma. En passant kieperden we op deze wijze ook een van de belangrijkste uitgangspunten van het nieuwe leren –pluriformiteit-  overboord maar het moet gezegd: eerstejaarsstudenten worden heel blij van duidelijke regels en eenvormigheid. Ik ook. Voor pluriformiteit moet je ouder en wijzer zijn.
Het competentieleren staat en valt met het samenstellen van een digitale portfolio. Op een digitaal portfolio komen alle wijze lessen, leerzame ervaringen en theoretische verdieping samen. Door de steeds uitdijende stroom regels en voorschriften begint dit beoordelingsinstrument  zo langzamerhand trekjes van een administratieve moloch vertonen. Een vraatzuchtige monster dat nooit tevreden is, die iedere student verplicht alles wat in de les is besproken, gelezen of tijdens de praktijk is ervaren  eindeloos te herkauwen. De opvallendste eigenschap van de moloch is echter dat het in het eerste jaar veel MBO-meisjes verslindt en zeker de helft van het aantal jongens uitspuugt.
Is dat erg? Ja, veel collega’s vinden dat erg. Die halen onderzoeken aan waaruit blijkt dat vooral jongens van een jaar of achttien slecht in staat zijn om dat wat ze tijdens lessen horen en in de praktijk ervaren, te reproduceren en in een betekenisvol verband schriftelijk uit te werken. Hun hersens zijn daar nog niet voldoende voor ontwikkeld. Ook reppen deze collega’s droevig over de teloorgang van een nieuwe generatie onderbouwleerkrachten die vroeger uit het MBO gerekruteerd werd. Anderen daarentegen wijzen op de schrikbarende lichtheid van de portfolio’s van deze studenten, het kromme taalgebruik, de terloopsheid van de waarnemingen en onderzoeken, het onvermogen om zinnige verbanden te leggen. Dit kan echt niet, spreken zij beslist. De waarheid ligt hier natuurlijk in het midden. Maar met een waarheid in het midden neem je geen transparante beslissingen over de toekomst van zulke studenten. En zeker geen intersubjectieve. Het wordt op deze wijze dan ook soms een kwestie van mazzel of je als eerstejaars met je discutabele portfolio bij assessoren terechtkomt die met je te doen hebben en vertrouwen op de kracht van het voortschrijdende inzicht of bij assessoren die de samenleving een zwakke onderwijzer hopen te besparen. De ene weegschaal is de andere niet. Hoe graag we dat ook zouden willen.
Dan is er nog de politiek. Met ferme hand hebben zij zwak spellende en moeizaam rekenende studenten de wacht aangezegd. Er werden landelijke taal- en rekentoetsen ingevoerd. Een onvoldoende bij een van deze twee toetsen leidt tot een sudden death. Dit voorbeeld vond al snel navolging. Taal en rekenen als knock-out? Dan toch zeker de natuur, geschiedenis en aardrijkskunde(OJW) ook. OJW knock-out? Ja zeg….ICT dat is pas belangrijk. Over een paar jaar is het misschien alleen nog de sectie Bevo die het goed vindt dat studenten met een matig resultaat het tweede jaar in gaan. De hele toetsstructuur is inmiddels zo ondoorzichtig en lastig geworden dat zelfs de Toetsadviescommissie het moede hoofd in de schoot heeft gelegd. Ze kwamen aan het eind van het vorige cursusjaar niet met een gezamenlijke visie naar buiten over hoe het nu verder moest. In plaats daarvan liet ieder voor zich zijn licht over de ontwikkelingen schijnen. Misschien moeten we wel concluderen dat intersubjectiviteit niet bestaat. Althans niet op een opleidingsschool.
En zo voerde de stroom ons mijlen ver weg van de bron. In tegenstelling tot de uitgangspunten kiezen eerstejaars studenten hun leerweg niet zelf en leveren ze al helemaal geen unieke en hoogst individueel samengestelde portfolio in. Is dat erg? O nee, eerstejaars studenten moeten vooral heel veel kennis opdoen van hun docenten en van hun mentoren in de basisschool. Pas dan mogen ze een piepklein individueel ideetje ontwikkelen omtrent het een of ander. Maar voor dit soort conclusies waren we niet op weggegaan. Op deze plek waren we tijdens een vorige tocht al geweest. Is het dan toch allemaal vergeefs geweest? Ach. Laat ik die vraag maar niet stellen. Voor je het weet ben je weer een zalm en spartel je onzichtbaar rond. Wat ik wel weet is dat over een paar jaar een nieuw ruimtestation een boodschap naar ons zal zenden. Een boodschap over een nieuwe missie. En weer zullen we op weg gaan. Anno 2008 is dat het lot van iedere docent.
(verschenen in het Onderwijsblad).