zaterdag 26 november 2011

Preventief

Er zijn ouders die hardnekkig blijven geloven dat al het leed dat hun kinderen overkomt, voorkomen had kunnen worden als leerkrachten maar op tijd ingegrepen hadden. Dat is een misvatting. Al bevestig je tientallen camera’s en installeer je in de gangen en bij de garderobe op iedere hoek een toezichthouder, er ziet altijd iemand kans om snel te grijnzen, te sissen, te duwen of anderszins een medeleerling te ontregelen. Als er tenminste opzet in het spel is. De meeste akkefietjes tussen leerlingen ontstaan plotseling: er knalt plotseling een bal tegen het hoofd van een leerling, iemand duwt net even te hard tegen een schouder bij het pakken van de jas. Elke dag spelen zich op elke school dit soort taferelen af. Het hoort bij het schoolleven. Je kunt het niet voor zijn. Toch blijven er ouders die menen dat het echt mogelijk is dit allemaal te voorkomen: leerkrachten moeten beter opletten, op tijd in de buurt zijn en niet zulke softe sancties toepassen. Hoe deze ouders toch altijd zo precies weten hoe de vork in de steel zit en wie er schuldig is (de ander) en wie er niet schuldig is (het eigen kind) is me een raadsel maar hun verklaringen staan als een huis en hun oordeel is ongemeen streng: nog even en ze zoeken een andere school. Nou is er op dit gebied niets nieuws onder de zon. Vroeger ging het niet anders. Toen ik 11 was speelde ik veel met mijn buurmeisjes. Dat liep wel eens uit de hand. Hun moeder kwam dan steevast naar buiten en eiste op hoge toon een verklaring omtrent deze ruzies. De verklaring die mijn buurmeisjes gaven vertoonde geen enkele overeenkomst met de werkelijkheid. Ze logen alles bij elkaar. Het gevolg was dat ik een strenge reprimande van mijn buurvrouw kreeg die ik verbolgen aanhoorde. Op een dag had ik er genoeg van en vroeg ik, nadat ik weer eens de wind van voren had gekregen, aan het oudste buurmeisje waarom ze toch altijd zo loog over wat er gebeurd was. Ze schoot in de lach en zei: omdat mijn moeder het gelooft natuurlijk! En zo is het. Dat is precies wat kinderen van ouders die naar school stuiven weten: mijn ouders geloven wat ik zeg. Het grote verschil met vroeger is dat heden ten dage bij het woord ‘klacht’ iedere onderwijzer, directeur en schoolbestuurder terstond een hartverzakking krijgt. Op het geestesoog ontrolt zich in rap tempo een nachtmerrieachtig visioen: geroddel bij het hek, vertrekkende ouders, krantenkoppen, klachtencommissies. Om die reden krijgen klagers veel meer ruimte dan ze eigenlijk verdienen. Alle inspanningen zijn er opgericht om de onvrede zo snel mogelijk te beteugelen. Is het zo goed? Bent u tevreden met deze oplossing? Heel fijn! Is alles thuis verder goed? Ook met uw oude moedertje? Mooi! Kom gerust langs als er nog eens wat is. Het nieuwste verschijnsel dat zijn intrede heeft gedaan om eventuele klagers verregaand tegemoet te komen is het ‘actief pleinwacht lopen’ van leerkrachten. Op deze wijze hoopt men precies op tijd te zijn als zich iets onaangenaams dreigt voor te doen. Het is een merkwaardig gezicht: plotsklaps staat de juf niet meer op de zichtbare plek waar zij altijd staat maar doemt ze ergens op waar kinderen het niet verwachten of waar leerlingen die assistentie nodig hebben haar met geen mogelijkheid kunnen vinden. Helpt het? Welnee. Er is altijd wel een hoek waar de juf net niet loopt, er speelt zich altijd wel een ruzietje af terwijl de meester zich net omgedraaid heeft. Het kan niet anders of iedere leerkracht krijgt binnenkort een kwadrant van het plein ter beschikking om toezicht over te houden. Daarna zullen er wachttorens opdoemen, compleet met verrekijkers en megafoons. Zolang men denkt dat klagers hoe dan ook tegemoet gekomen moeten worden is immers alles mogelijk.

zaterdag 12 november 2011

Meten is zweten

Bij het verwerken van de toetsgegevens van rekenen in het leerlingenvolgsysteem is het niet mogelijk om alles in een keer te overzien. Het scherm is te klein of de pagina te groot. Om die reden ben ik om de haverklap de kluts kwijt. Waar ben ik nu? Bij som 2 van Adinda of bij som 6 van Willem? O gut, vijf sommen terug heb ik een hokje overgeslagen. Wissen dan maar weer. Het is de vierde keer dat ik een deel van de resultaten wissen moet. Mijn humeur gaat met sprongen achteruit. Het went nooit echt om al deze uitgebreide administratieve handelingen te verrichten. Met taal is het allemaal nog een graadje erger. Het wemelt van de woorddictee’s, werkwoordendictee’s, thematoetsen en signaleringsdictee’s. Naast deze maandelijks terugkerende administratie voer ik twee keer per jaar een groot aantal Citotoetsen in en ook op sociaal-emotioneel gebied worden leerlingen tegenwoordig uitgebreid gevolgd. Meten is zweten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik ondanks al dit monnikenwerk niet zo heel veel meer weet over de prestaties van mijn leerlingen dan pakweg tien jaar geleden. Het grote verschil tussen toen en nu is dat er nu een heel regiment over mijn schouders meekijkt en interpreteert en oordeelt. Er is maar een teneur: omhoog met die resultaten, omhoog, omhoog! Meten is weten. Nog meer meten is nog meer weten. Alles meten is alles weten. Maar is dat wel waar? Naarmate het belang van de resultaten groter wordt, wordt de wijze waarop de resultaten tot stand komen ongetwijfeld diffuser. Het getuigt heden ten dage van ware doodsverachting om toetsen plompverloren op de tafels van de leerlingen te leggen. Om die reden wordt overal op scholen het een en ander voorbereid en doorgesproken met de leerlingen. In de ene klas wordt extra geoefend, in de andere extra structuur geboden. Weet je nog hoe het zat met het uitrekenen van de oppervlakte? Zie je daar aan de wand die spellingskaart hangen! Het gaat steeds minder om echte resultaten en steeds meer om gewenste. Is dit bedrog? Nee, het is hooguit een hellend vlak. Een hellend vlak dat echter zo maar van het een op het andere moment in bedrog kan overgaan. Er staan immers belangen op het spel die niet alleen het welbevinden van de leerling dienen. Het gaat er helaas in tijden waarin iedereen de maat genomen wordt vooral om hoe sterk je in je schoenen staat. Wie ziet er nou niet tegenop om plaats te nemen in een vergaderkamertje waar de toetsresultaten van je groep roodgekleurd op het White Board geprojecteerd staan. Tjee, hoe kan dat nu Tjeerd. Enig idee wat je er aan zou kunnen doen? Kijk, in groep 3 was er nog weinig aan de hand, hoe kan dit nu zo ineens Maria? In de Verenigde Staten, waar het belang dat aan toetsgegevens wordt gehecht tot zulke ridicule hoogten is gestegen dat men zich in iedere klas alleen nog maar een slag in de rondte oefent voor de lees- spel- en rekentoetsen zag men zich gedwongen de resultaten op bedrog te onderzoeken. En wat bleek…de zaak werd hier en daar grotelijks belazerd. Je kunt zo’n uitkomst gewoon voorspellen. Het is niet goed te praten maar wel te begrijpen. Slechte resultaten leiden in de Verenigde Staten inmiddels tot het sluiten van scholen en het ontslag van leerkrachten. Het is echt niet uit te sluiten dat dat hier in de toekomst ook gebeurt. Op mijn bureau ligt inmiddels een halve meter aan taaltoetsen te wachten op invoering. De opbrengst van een week. Geen tijd. Geen zin. Ik ben inmiddels gewoon door gegaan met het volgende hoofdstuk in het taalboek. Natuurlijk is dat niet erg. Slechte spellers worden heus niet zomaar ineens goede spellers. Behalve als ze de resultaten naar hun hand weten te zetten natuurlijk.

maandag 4 april 2011

Lezing. Zoektocht naar de zegeningen van de brede school.

Tijdens een rekenles in mijn groep 7 gaat de deur open. Collega Irene komt binnen. Ze sluipt zachtjes naar de tafel van Anouk en fluistert haar iets in het oor. Plotseling laat Anouk haar hoofd op haar armen vallen en begint hartstochtelijk te snikken. Irene staat verbaasd op en draait zich naar me om. Kun je wel, grijns ik tegen haar. Irene loopt hoofdschuddend op me af. Ik begrijp er niets van, zegt ze, ik kom hier omdat Anouk drie van de vier keer niet verschenen is op de cursus mandala tekenen. Volgens de regels mag nu een ander haar plaats innemen. Je zou toch denken dat iemand die drie keer niet geweest is dat niet zoveel kan schelen. Ondertussen is het gesnik van Anouk steeds harder gaan klinken. Links en rechts hebben zich al hulptroepen in beweging gezet. Ik onderschep ze net op tijd. Er is niets aan de hand, zeg ik, tegen de vriendinnen van Anouk, Anouk kent de regels en ze heeft zich er niet aan gehouden. De hulptroepen trekken zich terug. Irene verlaat het lokaal. Het duurt minstens een half uur voor Anouk zich weer in staat voelt om de rekenles te vervolgen. Wat was dat nou, vraag ik om drie uur als de rest van de klas naar buiten loopt. Anouk schokschoudert. Ik had me toch gewoon opgegeven, zegt ze narrig, dan moet ik toch gewoon zelf weten wat ik doe. Ga maar weer zitten, zeg ik op besliste toon, dan zal ik je even vertellen wat ik gewoon vind en waarom je in dit geval niet zelf kan weten wat je doet. Terwijl ik mijn pedagogische lessen over het nog steeds wat bozige hoofd van Anouk uitstort bedenk ik dat ik in het algemeen eigenlijk helemaal niet weet wat gewoon is op een brede school. Ik werkte tot voor kort op smalle scholen. Hele smalle scholen. Om drie uur gingen alle leerlingen naar huis. Toen ik voor het eerst over het bestaan van brede scholen hoorde was mijn reactie er een van ongeremde reactionaire  voorspelbaarheid: het moet toch niet gekker worden, tandenknarste ik samen met mijn collega’s. De eisen die de samenleving aan leerkrachten stelt worden nu toch wel heel ridicuul. Willen ze straks ook nog dat we blijven slapen op school, dat we de leerlingen in het weekeind mee naar huis nemen? Wil deze generatie ouders überhaupt nog kinderen om ervoor te zorgen of functioneren kinderen alleen nog als statussymbool: een doorzonwoning, twee vakanties per jaar, om de klip klap een nieuwe auto en een jongentje en een meisje om het plaatje af te maken… zo knetterden, foeterden en raasden mijn collega’s en ik in koor. We hadden het mis, helemaal mis en daarin stonden we niet allen. Er was in de jaren negentig zoveel op het bordje van de scholen terecht gekomen dat de huiver om een brede school te worden alleszins verklaarbaar was. Het was dan ook niet voor niks dat de eerste scholen die zich over dit concept bogen scholen waren waarvan de leerlingenaantallen slonken. Ook in wijken waar de sociale cohesie ontbrak of in snel tempo slechter werd omhelsde men het idee van een brede school sneller dan in wijken waar alles ogenschijnlijk goed voor elkaar was. Mijn visie op de brede school veranderde pas toen een goede vriend, die directeur was van een school in een probleemwijk, plannen begon te maken voor een brede school. Deze goede vriend was namelijk een geestverwant. Een enthousiaste onderwijzer met een afkeer van de tomeloze bemoeizucht van de boven-ons-gestelden. Als hij enthousiast was en uit vrije wil zo’n plan voor zijn school wilde bedenken dan moest ik iets over het hoofd gezien hebben. Dan zou het zo maar zo kunnen zijn dat er per ongeluk -toen ik even niet oplette -iets ontstaan was dat zin had, dat nuttig was, dat iets toevoegde aan de ervaringswereld van kinderen en de samenhang in de samenleving. Mijn beeld over de brede school verschoof maar ik had er zelf nog steeds geen enkele ervaring mee. Ik kreeg er vanaf mijn eigen smalle schooltje ook geen enkel zicht op wat het nu eigenlijk betekende om op een brede school te werken. Pas toen ik zelf op zo’n school ging lesgeven en de boze Anouk moest uit moest leggen hoe men zich in de regel moest gedragen, begon ik mij af te vragen hoe het nu eigenlijk zat. Wat is een brede school. Wat kunnen kinderen daar na schooltijd eigenlijk allemaal doen. Hoe zit de organisatie in elkaar. Ik besloot op onderzoek uit te gaan.
Het eerste waar ik achterkwam was dat iedere brede school zijn eigen ontstaansgeschiedenis had en zijn eigen invulling gaf aan dit begrip. Ik vond het een prachtige ontdekking omdat ik vanaf mijn geïsoleerde positie op een smalle school jaren lang al het top down beleid van het ministerie en het bestuur waar ik onder ressorteer  had bestreden, als leerkracht, als lid van de medezeggenschapsraad, als columniste in het Onderwijsblad. Ik leefde in de veronderstelling dat alle ontwikkelingen die op de werkvloer zelf belangrijk worden gevonden geen bestaansrecht meer hadden in dit tijdsgewricht. Er was een bevelsstructuur ontstaan die geen of weinig plaats meer bood voor initiatieven van onderaf. Werknemers in het onderwijs waren in mijn optiek en in mijn waarneming simpele uitvoerders geworden. Elke keer dat de waan van de dag een nieuwe inzet van onderwijzers vereiste liepen wij als umpa lumpa’s uit het boek van Roald Dahl in de door onze bazen bevolen richting. Het was een aangename ontdekking om er achter te komen dat de ontwikkeling van de brede school in het geheel niet van boven af gedicteerd was. Integendeel. Het zijn in veel gevallen vaak de scholen zelf die de ontwikkelingen in gang hebben gezet. De brede school is vanaf het begin een initiatief geweest van lokale partijen en zonder regulering tot stand gekomen. Al deze verschillende initiatieven hebben dan ook in de praktijk tot een aangename variatie in de uitwerking geleid. De ene brede school is de andere niet.
Er zijn forumscholen, magneetscholen, buurtscholen, bedrijfstijdenscholen, open wijkscholen en onderwijskansenscholen. De opzet van de scholen wordt in alle gevallen bepaald door de bestaande context. Een school die gewend was kinderen met achterstanden bijles te geven zocht het in die hoek, een school die nadacht over naschoolse opvang zocht het in een sluitende dagindeling. In 2005 beschikte men in Nederland al over 600 brede scholen en dat allemaal zonder een wet, zonder overheidsbemoeizucht. Ook de terminologie laat zien dat de initiatieven gevarieerd en innovatief zijn. In Brielle heeft men onderdelen van de brede school ondergebracht in een zorggebouw. Hier zijn een kinderdagverblijf, de BSO, een peuterspeelplaats, een consultatiebureau, de schoolarts, het centrum voor jeugd en gezin, logopedie en de fysiotherapie in een gebouw ondergebracht. In Groningen heeft men het prachtige woord vensterscholen aan de wereld geschonken. Vensterscholen functioneren als een soort campus. Vensterscholen bieden onderdak aan vrijwel alle faciliteiten voor de jeugd en zijn ontstaan op initiatief van een woningbouwcoöperatie en de gemeente. Vensterscholen hebben vooral betekenis voor de sociale cohesie van de wijken.
Iedereen die het internet afspeurt naar voorbeelden van brede scholen merkt al snel op dat geen een brede school hetzelfde is. Overal wordt het concept op een eigen wijze uitgewerkt. De brede school is een containerbegrip geworden. Dat vindt niet iedereen een zege. Bij zoveel spontane organisatiezucht van onderaf wordt er natuurlijk met de wenkbrauwen gefronst. Hier wordt iets verzucht. Daar wordt iets geroepen. En langzaam maar zeker komt er een vraag naar regulering van bovenaf. Er moeten kwaliteitseisen komen, roept de een. Grote gemeenten kunnen veel meer geldbronnen aan boren dan kleine gemeenten, zucht de ander. Ook lopen er hier en daar mooie voornemens vast omdat men zich volkomen verkeken heeft op de financiële consequenties. Peuterspeelzalen en thuiszorg blijken met hun tot op de minuut voorgeschreven zorg veel minder in staat hun zaken goed te regelen dan minder rigide georganiseerde instellingen. De vrije organisatievorm waarin tot voor kort brede scholen zich zo mooi op geheel eigen wijze konden ontwikkelen begint tegen hen te werken. Steeds meer deelnemers roepen om ingrijpen van bovenaf. Ze willen een wet op de brede school. Een wet die de geldstromen regelt, de professionalisering in gang zet en een doorgaande leerlijn bewaakt. Er zijn zelfs stemmen die landelijke kwaliteitseisen willen, zelfs het woord keurmerk valt.
Het is een logische ontwikkeling. Het kan niet anders gaan dan dat het gaat. Het is een wet van Meden en Perzen. Zou oud als de weg naar Rome. Ware liefde komt van twee kanten. De een geeft wat, de ander neemt wat en vice versa…natuurlijk komt er een roep om regulering. Natuurlijk komt er een verzuchting richting de wetgevende macht. Kom op met die wet op de brede school. We willen vooruit, er is een wereld te winnen.
Ooit liep ik eens om een of andere reden de peuterspeelzaal van mijn eigen smalle school binnen en vond daar een viertal dames eendrachtig om de tafel gezeten, genoeglijk kletsend en theedrinkend terwijl de aan hun hoede toevertrouwde kinderen elkaar luidruchtig met schepjes op het hoofd sloegen of elkaars neuzen geheel tegen ieders zin in beschilderden met zwarte verf en ik vroeg mij af: is dit vooruitgang? Voegt dit iets toe. Sindsdien begrijp ik elke vraag om professionalisering en doorgaande leerlijnen, elke eis om tastbare opbrengsten, elke kreet om meerwaarde. Toch wil ik hier een waarschuwend signaal afgeven, een vinger in de lucht steken, een vermaning roepen.
Pas toch op! Pas toch op! Denk na voordat je iets wenst waar je net als in dat beroemde sprookje hevige spijt van krijgt. Voor je het weet zijn brede scholen er net zo erg aan toe aan toe als smalle scholen. Ingekapseld in een onafzienbare rij kerndoelen, streefdoelen, verbeterdoelen, einddoelen, tussendoelen. Voor je het weet besteed je een groot deel van de tijd aan rapportages, evaluaties en registraties. Binnen de kortste keren wordt er managementlaag op managementlaag gestapeld en ben je voornamelijk bezig met leidinggevenden aan het werk te helpen in plaats van kinderen interessante dingen te leren en nieuwe vaardigheden te helpen ontwikkelen. Blijf baas in eigen brede school. Laat de boze wolf alleen binnen als hij begrepen heeft dat alle geitjes bestaansrecht hebben, dat er niet een opgepeuzeld mag worden of onder de voet wordt gelopen. Verdedig alle mooie initiatieven die er nu ontstaan zijn met verve. Ik wens u veel succes!
(Lezing Brede School Dordrecht 2009)

woensdag 30 maart 2011

Zweep of dialoog.

De deurbel.De I-Pod. MSN en mijn vriendin.Rutger schudt de oorzaken van zijn povere werkhouding zo uit zijn mouw. Op zijn digitale portfolio, die rijkelijk gevuld hoort te zijn met de resultaten van een half jaar pabo onderwijs, staat alleen een Curriculum Vitae en nu is hij bij het assessment door de mand gevallen.  Met zijn zelfinzicht heeft hij een voorsprong op zijn buurman Peter die zijn eveneens schamele verrichtingen verklaart door te wijzen op de volgens hem onvindbare aanwijzingen over de inhoud van zijn portfolio. Waarom hebben jullie die onder het kopje ‘instrumenten’ verstopt, vraagt hij schalks. Zijn medestudenten, een adembenemend grote groep slecht presterende eerstejaars, schieten in de lach. Mijn collega schrijft de klacht netjes op. Net zoals hij even daarvoor de klacht opgeschreven heeft dat sommige vakdocenten de gewoonte hebben pas op het laatst aan te geven wat studenten allemaal op het portfolio moeten plaatsen. Wij hebben op deze pabo in onze beginselen staan dat wij een dialoog pabo zijn. Wij ‘nemen het mee’, vergaderen wij erover, passen ons beleid aan. Wij verhevigen onze inspanningen naarmate de inspanningen aan de andere kant afnemen of teleurstellen. Het is het lot van elke onderwijzer en van  elke docent. Per slot weten we niet zeker of de hersenpannen  van al onze eerstejaars al dit zelfstandige leren wel aan kunnen. Zelfs deskundigen twijfelen daaraan. Het gaat ons ook aan het hart dat een derde deel van onze eerstejaarsstudenten, ondanks al onze aanwijzingen, individuele hulp en stappenplannen, weinig terechtbrengen van hun assessments. Ingeklemd tussen de strenge regieaanwijzingen van boven en de onmacht of de onwil van beneden hebben we besloten deze studenten te hulp te schieten. We gaan ze leren plannen. Opdat ze hun achterstanden inhalen en aan de vereisten van het tweede semester kunnen voldoen. Een schier onmogelijke klus in sommige gevallen. Ook Sanne kan goed aangeven hoe het komt dat zij er tot nu toe niets van terecht gebracht heeft: ze is te rommelig. Op haar gezicht verschijnt een grote grijns als zij beschrijft hoe haar kamer eruit ziet. Stapeltje hier, stapeltje daar. Het heeft dus geen zin om haar allemaal stencils te geven met aanwijzingen, betoogt ze, ze raakt ze toch kwijt. Tracy betwijfelt of ze het ooit zal leren al haar werk af te krijgen. Ze heeft er namelijk helemaal geen tijd voor. Ze staat om zes uur op om de bus te halen en als ze dan om vier uur thuis is dan heeft ze echt geen zin meer om nog iets te doen. Te moe. En in het weekeind dan? Nee, dan werkt ze achter de kassa en daarna gaat ze uit. Zondag?  Ja, hallo, als je pas om vijf uur ’s ochtends thuis gekomen bent? Delano zou graag een stok achter de deur hebben. Hij schuift alles veel te veel voor zich uit, zegt hij. Zouden jullie me niet meer achter de broek kunnen zitten? Hij kijkt er bijna smekend bij. Mijn collega heeft zijn pen neergelegd. Ook ik ben recht overeind gaan zitten. Achter de broek aanzitten? Nee, daar kunnen we geen dialoog over aangaan, zo hebben de aartsvaders van het nieuwe leren het niet bedoeld. En we kunnen ook geen kamers opruimen of jullie op zondag op tijd uit bed bellen. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden. Achter de kassa of een opleiding. Feestvieren of een baan. De I-Pod of het digitale portfolio. Als ik de pabo verlaat bedenk ik me dat ikzelf ook een keuze moet maken. Een keuze tussen de dialoog of de zweep.

(Het Onderwijsblad 2008).

zaterdag 12 maart 2011

Realistisch rekenen

Stilte. Iets te lange stilte. Vriendelijke verontschuldigende ogen. Schouders die even iets omhoog komen. Sorry Juf. Er maakt zich een lichte wanhoop van mij meester. Allemachtig. Dit is nog maar stap een van de sommen die ik van plan ben  goed onder de aandacht van mijn leerlingen te brengen. 6 keer 9 jongens, hoeveel is 6 keer 9? Verontrustend weinig vingers. Draai het dan om. 9 keer 6, hoeveel is 9 keer 6? Ah, daar gaan al wat meer vingers de lucht in. Het ligt niet aan mij. Ik oefen de tafels in groep 7 alsof het groep 5 is. Huiswerk hier, overhoring daar. Maar op een of andere manier zien leerlingen het memoriseren van tafels als een archaïsch overblijfsel uit een lang verloren tijd. Vrijwel alle rekenmethoden werken al decennia met betekenisvolle, ‘realistische’ contexten. Er is veel afwisseling. Net als een leerling de ene strategie een paar keer geoefend heeft komt de volgende al weer om de hoek kijken. Er komen gemiddeld zo’n tien oplossingsstrategieën per les aan de orde. Strategieën die er vanuit gaan dat leerlingen tijdens vorige lessen zich het een en ander eigen gemaakt hebben. Hetgeen helaas vaak niet zo is. Natuurlijk is de stof aan hun uitgelegd, natuurlijk hebben ze het geoefend maar daarna zijn ze het weer vergeten. Het is er niet in geslepen. Dat heeft een oorzaak: inslijpen is saai werk. Het kan zo maar tot verveling leiden. En dat is precies wat de makers van realistische rekenmethodes willen vermijden. Rekenen is leuk! De grondlegger van het realistisch rekenen, Adri Treffers, die in het vorige nummer van dit blad werd geïnterviewd, heeft het zelfs over de ‘betovering’ van het rekenen. Om die reden gaan de meeste sommen over het leven van alle dag. Er wordt gewinkeld, gereisd, gefietst. Alles ademt: rekenen is spannend. Wie wil het nou niet leren? Toch werken deze uitgangspunten in de praktijk niet goed. Het leidt tot matige resultaten. Zelfs een gemiddelde leerling weet op den duur van alles maar een beetje. De ideologen van het realistisch rekenen staken echter geen tel de hand in eigen boezem toen bleek dat de rekenresultaten achteruit holden. Ze gaven de leerkrachten de schuld. Zo’n twee jaar geleden maakte hoogleraar wiskunde Jan de Craats korte metten met deze onheuse beschuldiging. De huidige methoden leerden leerlingen eerder goochelen dan rekenen, voerde hij aan. De oorzaak is gelegen in een aantal rekendidactische mythen en blunders die alles met het realistisch rekenonderwijs zelf te maken hebben en niets met het didactisch falen van leerkrachten. De eerste rekendidactische mythe luidt: eerst begrijpen dan rekenen. De tweede: leerlingen vinden rijtjes sommen maken vreselijk en de derde: leerlingen zijn in staat zelf een oplossingsstrategie te kiezen. De vijf rekendidactische blunders: kolomsgewijs optellen, aftrekken en vermenigvuldigen, delen in ‘happen’ en ‘handig rekenen’. De Craats slaat hiermee de spijker op de kop. Het zijn precies die onderdelen waar mijn lessen steeds opnieuw op stuk kunnen lopen. Realistisch onderwijs is te vrijblijvend en te ongericht. Het zorgt ervoor dat leerlingen nooit iets tot op de bot doorgronden en inprenten. Kom maar weer op met al die saaie rijtjes. Dreun die tafels maar weer door de school. Rekenen is vooral doorbijten. Daarna komt hopelijk de betovering.

zondag 20 februari 2011

Over portfolio's en vage opdrachten.

Zo omstreeks november begint iedere eerstejaarsgroep enorm te steunen. Daarvoor was het een en al zorgeloosheid wat de klok sloeg maar nu de sluitingsdatum van het digitaal portfolio nadert en de week tot de nok toe gevuld is met reguliere lessen,bijspijkerlessen en stageopdrachten kreunen de studenten in koor dat het allemaal zo veel is wat ze moeten doen en vooral dat het allemaal zo vaag is. Zo ook dit jaar. Vaag, vraag ik, hoezo vaag, geef eens precies aan wat er dan zo vaag is. Er valt  een stilte. Tja, eh.., nou kijk…., mompelen ze. Feiten, dring ik aan, precieze feitelijke vragen, anders kan ik niet helpen. Er valt opnieuw een stilte. Dan neemt Karen het woord. Ze kijkt een beetje verongelijkt. Wat bedoelen jullie nou precies met reflecteren, vraagt ze. Voor ik ook maar antwoord kan geven, valt Steffie  naar haar uit. Daar hebben we vorige week een workshop over gehad, zegt ze ietwat bozig. Steffie schrikt. Toen was ik ziek, verdedigt ze zich. Dan moet je in zo’n geval, als je weer beter bent, je licht even opsteken bij anderen, adviseer ik vriendelijk. Karen knikt. Noem nog eens wat vage zaken, dring ik aan. Tim steekt zijn vinger op. Die vrouw van muziek is zo onduidelijk, zegt hij narrig, ze zegt nooit wat je nou in de stage precies moet gaan doen. Ik haal adem om antwoord te geven. Marijn is mij echter voor. Ja, dat moet je toch niet in deze les vragen, hoe kan zij dat nou weten, zegt ze verbaasd tegen Tim. Tim knikt. Goed, zeg ik terwijl ik demonstratief achter mijn tafel oprijs, het is véél en het is váág, maar ik heb nog geen één duidelijke vraag gehad. Kom op! Ilona neemt het woord. Wat is nou precies het verschil tussen een grove kindschets en een fijne kindschets, vraagt ze nadenkend. Nu is het de beurt aan Tim om verbaasd te zijn. Nou zeg, als er een ding helder in dat werkboek staat dan is het dat wel, moppert hij. Ilona bladert in haar werkboek. O ja, ik zie het, fluistert ze terwijl haar wangen rood kleuren. Het is, concludeer ik, dus niet zozeer allemaal heel vaag maar eerder allemaal wat veel. Jullie hebben geen overzicht. De studenten knikken om het hardst. Goed dan doen we het volgende, zeg ik, voor de volgende keer brengen jullie eerst allemaal in beeld wat je moet doen en vervolgens zet je in je agenda wanneer je het gaat doen. Deze aanbeveling helpt. Een week later is een deel van de groep gerustgesteld en zegt nu precies te weten hoe ze een en ander op tijd af moeten krijgen. Een ander deel kijkt me echter nog net zo hulpeloos aan als de week ervoor. Het is niet gelukt, klagen ze. Het is nog steeds allemaal zoveel en zo vaag. Ze kijken me aan alsof ze een wonder van me verwachten. Een instant wonder. Aanstonds krijgen ze een blauwdruk van me en dan is de klus geklaard. Vertel eens hoe jullie het aangepakt hebben, vraag ik. Thomas schiet in de lach. Eerlijk gezegd heb ik helemaal niets aangepakt, zegt hij, ik kon me er gewoon niet toe zetten. Koen grijnst instemmend: ik schoof het steeds maar voor me uit, zegt hij, ik wist gewoon niet hoe ik beginnen moest. Kim valt hem bij: op de havo ging het allemaal veel makkelijker, zegt ze, ik heb er ook amper tijd voor, ik handbal veel. Marloes knikt, ik heb een bijbaantje, zegt ze, ik heb dat geld echt nodig! ‘s Avonds ben ik dan echt te moe om nog eens aan de mijn studie te denken. Iedereen knikt begrijpend. O, o, o wat knikt iedereen begrijpend.  De eensgezindheid van deze studenten is bijna roerend. Eensgezind in hun vage aanpak van de dingen.

 (Eerder verschenen in het Onderwijsblad).

maandag 14 februari 2011

Lezing. Moeizaam communiceren met ouders.


De moeder van Rik waagt het niet om zomaar de klas binnen te komen. Zij vreest de toornige uitvallen van haar zoon. Helaas vreest zij mij wat minder. Op een dag ben ik net met de rekenles begonnen als  mijn aandacht wordt getrokken door een monsterlijk gezicht achter het kleine raampje naast de deur. Het raampje is helemaal volgeplakt met vrolijke kerstversiering en het heeft de moeder van Rik beslist moeite gekost een leeg stukje raam te vinden. In haar pogingen om mijn aandacht te trekken drukt ze haar lippen en wangen tegen de ruit. Als ze mijn blik vangt, trekt ze haar hoofd terug en houdt een enveloppe omhoog. Ik ben net op een heel precair moment beland in  mijn uiteenzetting over de samengestelde breuk dus ik voel er weinig voor om mijn verhaal te onderbreken. Ik kijk naar Rik. Ga eens vragen wat er met je moeder is. Rik staat mopperend op. Even later komt hij weer binnen. Iets met de dokter, bromt hij, ze wil met u spreken. Ik onderdruk een zucht en leg mijn krijtje neer. De moeder van Rik valt onmiddellijk met de deur is huis. Ik heb nu eindelijk een doorverwijsbrief van de dokter gekregen, hijgt ze. Ik ga met Rik naar de darmspecialist maar voor ik een afspraak maak wil ik graag van je weten of jij weet waar Rik die buikpijn van krijgt? Ik kijk haar verbaasd aan. Ik heb alleen verstand van staartdelingen en persoonsvormen, antwoord ik. De moeder Van Rik neemt geen genoegen met dit antwoord. Hij heeft steeds buikpijn, de dokter weet niet hoe dat komt en ik ook niet, dus blijft alleen de school over….daarom vraag ik je om eens goed na te denken of jij weet hoe het komt.
Dames en heren. Deze lezing gaat over communiceren met ouders. Of liever over het moeizaam communiceren met ouders. Van alle gesprekken die ik in mijn hoedanigheid als leerkracht aan een basisschool 30 jaar lang heb gevoerd verliepen de meeste probleemloos maar er waren er die hier en daar wat ontregelend verliepen en er waren er ook die gierend uit de bocht vlogen. Over deze gesprekken gaat dit verhaal.
Ik heb erg moeten wennen aan het feit dat ouders in de loop van de jaren mondiger werden. Ik zie de status van mijn functie nog graag in een 19e eeuwse verhoudingen: de notaris, de dominee, de dokter en de onderwijzer. Een eenvoudig doch zinvol bestaan in een keurige provinciestad. Ik wist eerlijk gezegd niet goed wat me overkwam toen sommige ouders in plaats van de hoed voor me af te nemen  ineens de neus voor me  ophaalden. Dat er te pas en te onpas en om het minste en geringste naar school gesneld werd, dat het gebruikelijk werd om leerkrachten  naast hun lesgevende taak ook nog in ernstige mate verantwoordelijk te houden voor het adequaat oplossen van leerproblemen, het wegwerken van gedragsproblemen en tegengaan van  pestpraktijken. Het welbevinden van een complete natie werd in mijn handen gelegd. Deze taak was eenvoudigweg te zwaar. Ik kon niet anders dan falen. Mijn collega’s konden ook niet anders dan falen. Het hele onderwijs kon niet anders dan falen. En omdat we faalden werden we om de haverklap schuldig bevonden aan  niet gepleegde misdaden,  in een enkel geval kwam er zelfs iemand langs kwam  om mijn hoofd op te eisen. Het is dan ook niet vreemd dat ik mij  soms verdwaald voel in het boek Alice in Wonderland. Vooral in het hoofdstuk waar elk moment een razende koningin de hoek om kan snellen die  ‘haar hoofd eraf, haar hoofd eraf’ roept. Een paar voorbeelden:
In mijn huidige groep 7 zit een lid van het zwak sociale gezin van de Berg.  Als we iets organiseren op school dan komen ze altijd met de voltallige familie opdagen. Dat lijkt een blijk van warme betrokkenheid en dat is het misschien ook wel maar er komt altijd een moment waarop deze betrokkenheid  ontspoort. Zo dirigeerde ik laatst mijn groep de zaal in nadat ze hun act op het podium succesvol hadden afgesloten. Ga daar maar zitten, wijs ik. Als ik mij omdraai zie ik dat Ilona bij het podium is blijven staan.  Ze staat in het zicht van minstens twintig andere kinderen. Ik leg een hand op haar schouder. Ga jij ook even in het publiek zitten? Ilona verzet geen stap en kijkt mij nukkig aan. Kom op, dring ik aan. Je staat hier in de weg. Ilona verroert zich niet. Dan richt ze haar blik op een plek achter mij. Ik volg haar blik. Daar staan ze allemaal. Vader, moeder, zusje, zwager, tante, oma, nichtje. Blijf maar rustig staan hoor Ilona, roepen ze in koor. Ilona knikt. Dat vind ik echt niet goed, zeg ik beslist. Ze staat hier in de weg. De woede spat uit de ogen van de mensen voor me. Jullie moeten altijd Ilona hebben, klinkt het, altijd Ilona! Oma sist, moeder spuugt de woorden bijna uit, vader heeft zijn vuisten gebald, zelfs het kleine nichtje heeft haar lippen tot een smal streepje getrokken. Dat is niet redelijk van u, antwoord ik, de andere kinderen zitten ook gewoon in het publiek. De familie van Ilona sist kwaadwillend in koor. Ilona blijft staan waar ze staat. De rest van de zaal kijkt verwonderd toe. Iedereen is heel benieuwd hoe ik deze zaak op ga lossen. Ik zelf ook.
Het is niet vreemd, dames en heren, dat ik na zo’n onaangenaam en onverwacht straatgevecht  spontaan naar het idyllische dorpsonderwijzerschap terugverlang.  In de tijd dat ik werd opgeleid aan de Pedagogische Academie was er niets dat ook maar enigszins leek op een toekomst met dit soort communicatieproblemen. Ik was voorbereid op een toekomst met leuke kinderen, met lieve kinderen, met vrolijke kinderen, met  hier en daar een enkel ongeconcentreerd,  druk en  opstandig kind. Ik was voorbereid op een toekomst met ouders die een lijn zouden trekken met de onderwijzer van hun kind. Die mij en mijn collega’s zouden zien als een verlengstuk van de opvoeding.  Samen zouden we ze wijze lesjes leren. In plaats daarvan bestormden sommige ouders de school om mij lesjes te leren.
Het is vooral de overvaltactiek die mij ontregelt. Alles moet altijd op stel en sprong. Zo haalt de moeder van Patricia mij altijd graag tussen de middag uit het kamertje voor het een of ander. Op een dag komt zij zelfs zo vervaarlijk aanstuiven dat ik mij snel verhef en haar tegemoet loop. Het valt niet mee om haar zonder vroegtijdige uitbarsting mijn klas in te loodsen. Patricia loopt wat onzeker achter ons aan. Hijgend trekt de moeder van Patricia twee repetities uit haar jaszak. De ene is van Patricia. De ander van haar tweelingbroer Michael die in de paralelgroep zit. Mijn collega heeft iets goed gerekend dat ik fout gerekend heb. Daardoor heeft zij een goed gekregen en haar broer een prima. Als een vleesgeworden godin der wrake staat de moeder van Patricia voor me. Haar neus bezweet, haar wangen rood. Dit is toch geen beleid, sist ze boos, wat moeten die kinderen hier nou van denken? Ik pak het blad van Patricia en verander de goed  in een prima.  Ik heb mij alleen maar vergist, zeg ik, terwijl ik blad teruggeef, Patricia had rustig zelf bij me kunnen komen. In de ogen van de moeder van Patricia blinkt de overwinning. Ze haalt diep adem en houdt de repetitie triomfantelijk in de lucht. Mooi zo, roept ze enthousiast. Kom mee Patricia. Patricia draaft snel achter haar moeder aan.
Het akeligst, dames en heren,  is echter een klacht over pesten. Pesten is helaas van alle tijden. Ik geloof geen enkele onderwijzer die beweert dat er bij hem of haar in de klas niet gepest wordt. Ik geloof ook geen enkele school die beweert middels pestprotocollen deze ellende de wereld uitgewerkt te hebben. Het vervelende van pesten is dat geen kind het in zijn hoofd zal halen om het recht voor je neus te doen. Het vergt heel wat inspanning om de waarheid op dit gebied te achterhalen. Het is geen eenvoudige zaak en het zit vaak heel wat ingewikkelder in elkaar dan ouders denken. Toch draaien sommige ouders hun hand niet om voor het eenzijdig vaststellen wie het slachtoffer is: hun kind.  In een moeite door beschuldigen ze de school medeplichtig te zijn aan deze misstand. Die doet er immers niets aan! Een onbenullig klachtje van hun kind kan al volstaan om in alle staten van ontreddering de school binnen te lopen. Een aantal jaren geleden kreeg een meisje dat bij mij in de groep zat lichamelijke klachten. Het leek gewoon op een griepje maar  haar moeder oordeelde anders. Of ze even een babbeltje met mij kon maken. Tijdens dat gesprek meldde ze plompverloren dat Anne gepest werd, dat mijn aanpak tekort schoot en dat ze overwoog Anne naar een andere school te sturen. In een adem. Toen ik haar vroeg een voorval te noemen waarbij Anne gepest werd kwam er niets concreets. Ook na enig aandringen niet. Toch weerhield dat de moeder van Anne niet andere ouders bij haar aanklacht te betrekken. Ook die kwamen melden dat er in deze klas ontzettend gepest werd zonder dat ze dit ook maar met een bewijs konden staven. Op een bepaald moment was er zelfs sprake  van een heel groepje dat dreigde om te zien naar een andere school voor hun kinderen. Ik kon praten als Brugman, de beschuldigde klasgenootjes konden praten als Brugman, het hielp niets, we waren schuldig en daarmee uit.  Opnieuw was ik in een hoofdstuk van Alice in Wonderland beland. Er was een rechtszaak, een aanklacht en een vonnis, alleen de bewijzen bleven uit.
Ik heb echt moeten leren om me door dit soort akkefietjes niet zo uit het veld te laten slaan. Ook op contactavonden zat ik nogal eens met de mond vol tanden. Vooral als ik tijdens het gesprek erachter kwam dat degene die voor me zat eigenlijk helemaal niet wilde weten wat ik te vertellen had.  Zo zat de vader van Sophie zich ooit eens ronduit te misdragen. Als Sophie’s moeder mij vertelt over de humeurigheid en hoofdpijnaanvallen van haar dochter, probeert hij hardnekkig de aantekeningen over haar te ontcijferen die op de kop voor hem liggen. Tijdens een adempauze van zijn vrouw grinnikt hij ineens: maar dat scheelt de juffrouw niks. En onmiddellijk daarna: Vertelt u nu maar eens wat! Ik zit hier maar te wachten…Als ik zijn vrouw antwoord geef, onderbreekt hij mij abrupt en zegt: Ach, niks aan de hand met die meid van ons, als ze een oud mannetje is dan is het wel over. Of het nu over rekenen of over geschiedenis gaat, telkens ziet hij kans te roepen dat het ongetwijfeld over is als ze een oud mannetje is. Ik zwijg verward. De moeder van Sophie niet. Zij doet nog steeds alsof wij een gesprek aan het voeren zijn en kijkt daarbij haar man steeds indringender en wanhopiger aan. Die sluit zijn act plotseling af met een blik op zijn horloge en zegt: maar de juffrouw heeft nog meer te doen. Hij staat op en loopt naar de deur. Ik ben veel te verbaasd om te protesteren, dus ik drentel mee.
Ook de vader van Mickey houdt erg van een lolletje blijkt tijdens een bespreking over zijn zoon. Het is van zijn gezicht af te lezen. Telkens onderbreekt hij het betoog van de orthopedagoog met een vermeende joligheid of een quasi kritische kanttekening. De adviezen om de taalproblemen van zijn zoon te verhelpen slaat hij met verpletterende luchthartigheid in de wind. Helpt dat wel? Is dat wel onderzocht? Als er geen statistieken van zijn dan begin ik er niet aan hoor. Ik ben een kritisch mens, hè Anja? Hij slaat zijn vrouw hard op de schouder. Anja kijk wat gemelijk opzij. Nou ja, ik vind…als het helpt…Maar haar man luistert al niet meer. Hij wrijft in zijn ogen en stelt ons uitgebreid op de hoogte van de zware nachtdiensten die hij draait. Het kost de orthopedagoog erg veel moeite het gesprek over Mickey te laten gaan in plaats van over zijn vader.
De moeder van Thijs heeft een hele andere strategie om het tienminutengesprek over iets te laten gaan dan over haar zoon. Meid wat zit je haar leuk!, roept ze enthousiast. Ze neemt me van top tot teen op. Ik bedank haar wat aarzelend en kijk snel op het papier waar ik de gegevens van Thijs heb staan. Ik kan zoveel jovialiteit niet plaatsen. Wat ken ik haar nou? Wat dacht je, vervolgt ze, ik doe het eens totaal anders? Ik kijk bevreemd op. Anders? De moeder van Thijs knikt enthousiast. Dan stoot ze haar man uitnodigend aan. Zo van ‘zeg jij d’r nou eens wat van’. Haar man kijkt verlegen. Dan knikt hij bijna onmerkbaar. Hij vindt mijn haar kennelijk ook leuk. De moeder van Thijs legt haar armen breeduit op tafel en schuift de tafel dichterbij. Haar man verdwijnt bijna achter haar rug. Zo, vertel eens, hoe doet-ie het bij jou? Ze vraagt het op een toon alsof we het heel gezellig hebben met elkaar. Maar we hebben het niet gezellig. Mijn boodschap over Jorrit is geen aangename. Zijn leerprestaties zijn ver onder de maat. Iets in haar blik zegt me dat ze dat allang weet.
Heden ten dage heeft elk verschijnsel een naam en een behandelstrategie. De wereld is maakbaar. Het is een kwestie van inspanning. En dus spannen mijn collega’s en ik ons in. De inspectie, het schoolbestuur, de twintig managementlagen boven ons, de media, vrijwel het hele land kijkt mee hoe wij ons in alle bochten wringen om aan alle eisen te voldoen. Het welzijn van het kind is een belangrijk goed. Zo belangrijk dat het welzijn van leerkrachten daar ondergeschikt aan gemaakt is. Het welzijn van leerlingen kan zelfs in hoekjes zetelen waar ik het helemaal niet verwacht….
Dertig minuten nadat Daan gehoord heeft dat hij volgend jaar niet bij Thomas in de klas zal zitten staat zijn moeder al voor me. Gehaast. Behuild. Van slag. Het is thuis helemaal mis met hem. Ik dacht: ik ga maar meteen. Kan dat nou  niet anders allemaal? Ik leg uit dat we de keuze hadden tussen een groep drie van 38 leerlingen of het maken van combinatieklassen in de bovenbouw. Ik verwijs ook naar de nieuwsbrief hierover. Ja, ik las al dat het daardoor kwam, antwoordt ze, die rottige klas drie! Maar waarom zit hij dan niet bij Thomas in de klas? Ze zijn al vrienden sinds de kleuterschool. Het zijn twee handen op een buik! Deze informatie is nieuw voor mij. Het hele jaar is mij niets opgevallen aan de manier waarop deze twee jongens met elkaar omgaan. Ze hebben zelfs niet een keer gevraagd of ze naast elkaar mogen zitten. Daar kan ik niet aan beginnen, zeg ik, Thomas en Daan kunnen ook als ze in verschillende klassen zitten nog steeds met elkaar omgaan. De moeder van Daan bedaart wat. Nou ja, ik dacht: ik ga maar meteen. Hij kwam zo boos thuis. Terwijl ze nog wat na staat te tobben, schiet haar zoon langs ons heen. Lachend en dollend met een paar klasgenootjes.
Sommige jongetjes hebben hun moeder echt in hun zak. Alles wat hun zonen dwarszit, zit hun moeders ook dwars. De emoties van hun zonen zijn ook hun emoties. Ze zijn er vast van overtuigd dat de kindertijd rimpelloos en zonder een vleugje onvrede moet verlopen, niets wordt te min gevonden om er voor naar school te vliegen. Heb je even tijd? Met het hoofd van zoonlief stevig onder de oksel geklemd staan ze voor je.  Vervolgens komt er een kleinigheid je over hun lippen. Een kwestie rond een zitplaats of een schuldvraag. Mijn machtswoord telt voor zonen van deze moeders niet. Zij beschikken immers over een geweldige mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. Triomfantelijk staan ze daar. Aanstonds zal zij, zij die het waagde een drempeltje van een millimeter op te werpen, het onderspit delven. Dat is nog een kwestie van seconden. Het valt ze altijd zwaar dat dat niet zo is. Ik heb mij in de loop van de jaren gespecialiseerd in het rustig aanhoren van de klacht en het nog veel rustiger weerleggen van de feiten.  Ik voel dat mijn schouders zich rechten en mijn lippen zich verstrakken. Alle wankelmoedigheid verdwijnt. Ik moet ook wel. Als ik op dit soort momenten niet zegevier heb ik niks meer aan mijn leven als schooljuf. Jongetjes met moeders die ze om hun vinger kunnen winden  zijn altijd in de veronderstelling dat ze iedere vrouw met een beetje druk wel naar hun hand kunnen zetten. Het is in het belang van heel veel moois dat ik niet wijk.
Onlangs stond de moeder van Jorrit voor me.  Haar zoon stond snikkend naast haar en ze had haar arm om zijn schouders geslagen. Hij is helemaal overstuur omdat je zo boos om hem bent geweest, zegt ze verwijtend. Ik knik. Dat snap ik. Ik was zo boos omdat hij de antwoorden bij rekenles uit het antwoordenboek overgeschreven heeft, antwoord ik. Ja, dat heeft hij mij eerlijk verteld, antwoordt de moeder van Jorrit, maar hij zei er ook bij dat hij dat gedaan had omdat u hem de sommen niet uit wilde leggen. Verbijsterd staar ik haar aan. Verbijsterd staar ik Jorrit aan. En dat gelooft u  dan ook, vraag ik. Even zie ik een lichte aarzeling in haar ogen. Dan vermant ze zich: waarom zou hij dat verzinnen, vraagt ze bars. Omdat hij graag wil dat het mijn schuld is in plaats van de zijne, antwoord ik. Jorrit, zeg ik, wil je echt volhouden dat ik jou die sommen niet uitgelegd heb? Jorrit draait zijn gezicht weg. Ik dring aan. Ik wil echt een antwoord van je Jorrit.  Ga je echt volhouden dat ik die sommen niet uitgelegd heb? Nee, piept Jorrit. Ik kijk zijn moeder aan. Och, jee, je zei net iets heel anders, zegt ze sussend terwijl ze haar zoon over zijn bol aait.  Nou ja, dan gaan we maar snel naar huis om de worstjes in de pan te doen.
Worstjes in de pan! Omdat hij zo overstuur was vanwege mijn reactie op zijn oneerlijkheid. Worstjes in de pan! Omdat hij zijn moeder met foute informatie op de juf afgestuurd heeft. Worstjes in de pan! Omdat de hele strafexercitie tegen zijn juf jammerlijk mislukt is …
Er zijn nog steeds momenten waarop ik zo’n pan met worstjes met liefde over het hoofd van zo’n ouder wil gieten. Kwaad worden is menselijk maar het helpt niet veel bij ouders die redelijkheid toch al niet een nastrevenswaardige eigenschap vinden. Ik heb mij op enkele uitzonderingen na dan ook goed leren beheersen in de loop van de jaren.  Ik hanteer daarbij  de volgende strategieën:
  1. Ik ga alleen, als het echt niet anders kan, direct het gesprek aan. Meestal stel ik het  uit. Uitstel leidt bij mensen die in een opwelling handelen heel vaak tot afstel.
  2. Mijn eerste tegenvraag bij een oneigenlijk verwijt  luidt: denkt u nou echt dat ik tot zo’n onredelijke daad in staat ben? Tot nu toe ben ik  geen ouder tegengekomen die daar zonder met de ogen te knipperen ‘ja’ op durfde te zeggen.
  3. Mijn tweede tegenvraag luidt: weet u zeker dat uw kind het hele verhaal aan u verteld heeft. Vooral als ik het heel onderkoeld zeg, slaat de twijfel hard toe…
Deze drie strategieën halen meestal de angel uit de kwestie. Wat ik nooit doe, hoe moeilijk dat ook is, is me verdedigen. Een ouder die zich door zijn kind laat sturen en in aanwezigheid van dit kind de leerkracht verantwoording laat afleggen, verdient het niet dat ik door de knieën ga. Nooit. Ik  verrijs  liever tot majesteitelijke proporties. De proportie waarvan ik diep in mijn hart vind dat-ie mij toekomt. De notaris, de burgermeester, de dominee en de onderwijzer. Status en achting. De hoed in de hand. Niet omdat ik het ben. Maar omdat ik van overtuigd ben dat een kind gebaat is bij een respectvolle communicatie tussen degenen die belast zijn met hun opvoeding.  Dat denk ik al 30 jaar. Dat gaat nooit over. Ook niet als ik een oud mannetje ben.

Seminarium voor de Orthopedagogiek Zeist.



zondag 13 februari 2011

Passend (onderwijs)

Het zijn wonderlijke tijden. Langs de hofvijver in Den Haag schrijden hoogleraren in toga’s om een rechtse regeringsleider duidelijk te maken dat ze het eens zijn met de studentenprotesten. Op de mail op mijn werk komt een schrijven binnen van het bestuur waarin opgeroepen wordt om de minister van onderwijs een lesje te leren over de voorgenomen bezuinigingen op passend onderwijs. We  worden woensdag 9 februari opgehaald met de limousine. Dat laatste is niet waar. Het is een bus. Hij stopt nog net niet voor de deur. Er waren tijden, het lijkt eeuwen geleden, dat bazen razend werden van voornemens van medewerkers om de regering de wacht aan te zeggen. Om de een of andere reden stemde zo’n reactie altijd gerust. Natuurlijk moest er enige weerstand overwonnen worden. Ludieke acties, werkonderbrekingen en stakingen zijn immers tegen de bovenonsgestelden gericht, die horen per definitie te grommen en hun tanden te laten zien. Inspecteurs heffen hun vingertje, het bevoegd gezag uit een verhuld dreigement. Dat geeft de zaak cachet. Zo kennen wij elkaar. Genoeg stof om over op te snijden in de kroeg: weet je nog hoe de inspecteur Hans voor de deur van zijn lokaal terecht wees over zijn deelname aan een staking? Weet je nog dat de directeur van de Roedel op het matje werd geroepen omdat hij de school tijdens de staking gesloten had? Zo’n busreisje naar Nieuwegein is om meerdere redenen een opmerkelijke onderneming. Onderwijsgelden zijn altijd overheidsgelden. Of dat geld nu in Zoetermeer in de kluis ligt of bij de diverse besturen in de bureaulade, het is om het even. Een bestuur dat samen met zijn medewerkers ten strijde trekt is als een vader die zijn kinderen oproept om opa een lesje te leren. Dat krijg je nou met al die verzelfstandiging. Een ondergeschikte kan niet eens meer met goed fatsoen ergens tegen te hoop lopen. Samen met de baas in de bus, petje op, toeter mee, leuzen scanderen. Het kan niet. Het is gewoon niet passend. Zo’n toga wil ik nog wel aan. Die 3000 euro straf voor studenten die een jaar langer over hun studie doen, is inderdaad een reden om in een bus te springen. Al hadden die studenten natuurlijk wel even wat beter na kunnen denken voordat ze vorig jaar en masse rechts stemden. What where they thinking? Maar de bus in om tegen de bezuinigingen op passend onderwijs te protesteren? Mwah. Ik moet hier nu toch echt even vloeken in de kerk. Weer Samen Naar School is in de laatste decennia langzaam maar zeker een onderwijsmoloch geworden waar veel geld (van reguliere scholen) naar toe gaat. WSNS heeft op deze wijze erg veel touwtjes in handen gekregen. Daar zijn ook touwtjes bij die de scholen beter zelf in handen hadden kunnen houden. Er is een omvangrijke structuur gecreëerd waarin woorden belangrijker zijn geworden dan daden. Wie even googelt op internet zwemt binnen de kortste keren rond in de geïntegreerde cliëntroutes, de toolkit’s, de plannen van aanpak, de plannen van communicatie, de dekking van expertise en het integraal indiceren. Workshops, netwerken, studiedagen, activiteiten van Weer Samen Naar School betekenen in de praktijk voornamelijk activiteiten in het kader van Weer Samen naar de Vergadering. Ooit torste ik rugzakken van zorgleerlingen rond. Ze waren tot aan de rand gevuld met doelstellingen, handelingsplannen en evaluaties waar niet zelden vijf volwassenen tegelijk bij betrokken waren: de ouders, de leerkracht, de intern begeleider en de ambulant begeleider. Het moeilijkste gesprekspunt was elke keer weer het vaststellen van de opbrengst. Soms hadden we echt geen idee. Ik weet het. Het is ongepast en heel wonderlijk na al die jaren strijdlust maar ik denk niet dat ik in die bus zit.

(verschenen op 12 februari 2011 in Het Onderwijsblad)

maandag 7 februari 2011

De gelukkige klas.


-Pak maar een kruk, zeg ik als Jamie de klas binnenkomt. Ze knikt slaperig en tilt zo zachtjes mogelijk een kruk naar een open plek in de kring. Jamie wil geen aandacht voor haar late binnenkomst. Haar moeder heeft zich verslapen, hoe vaak kun je zoiets toelichten? Tim hervat zijn verhaal.
- Nou ik zat dus lekker te lezen zondagmiddag en toen zei mijn moeders ineens dat ze zo’n zin had om iets leuks te doen. Nou dan weet ik het wel. Dan moeten we weer naar het bos, wan-de-len, Tim spuugt de lettergrepen bijna uit, -of naar een museum, ra-re din-gen kij-ken. Hij zet zijn armen op zijn knieën en kijkt links en rechts de kring langs en zucht diep. -Gisteren gingen we naar het Coda-museum hier in de stad. Niet te geloven zo saai, waarom laat mijn moeder ons...
De deur gaat opnieuw open. Myrthe komt binnen. Nou ja, binnenkomen.. het is meer een entree. De deur zwiert open, ze zet haar hand in haar zij, gooit haar haar naar achteren.
-Goedemorgen juf.
-Goedemorgen Myrthe, groet ik terug.
-Sorry dat ik te laat ben, vervolgt ze achteloos, ik pak wel even een kruk. Dat is makkelijker. Schik eens op Jimmy, ik wil graag naast Femke zitten.
Ook Myrthe’s moeder verslaapt zich regelmatig. Het enige wat Myrthe daar lastig aan vindt is dat ze zo weinig tijd heeft om haar toilet te  maken.
-Zit mijn haar wel goed, fluistert ze tegen Femke. Femke schikt nog wat aan haar haarknip. -Zo zit het wel goed geloof ik. -Ja, dat is niet goed genoeg hoor, moppert Myrthe. Ah, juf. Mag ik nog even naar de wc?
-Was je uitverteld Tim, vraag ik. Tim knikt. De beurt gaat naar Jimmy. Jimmy had zich de hele vorige week verheugd op het weekeind dat hij met zijn vader door ging brengen. Zijn ouders zijn gescheiden en hij ziet zijn vader soms maanden niet. Hoe was het, vraag ik enthousiast. Jimmy zakt onderuit, hij kijkt somber.
-Niks aan, antwoordt hij. Helemaal niks aan. We moesten met de vrachtwagen naar allerlei winkels. Mijn vader bleef steeds heel lang weg en dan zat ik daar maar ik die cabine. We stonden ook nog lang in een file. Ik was blij dat ik weer naar huis kon.
Myrthe kijkt getroffen in zijn richting. -Aah, wat lullig voor je en je had je nog wel zo verheugd. Ik veer op. -Je weet vast een beter woord om je medeleven uit te drukken, zeg ik. -Oeps, sorry juf, antwoordt Myrthe terwijl er een brede lach op haar gezicht doorbreekt, ik bedoel natuurlijk dat het zielig is. Jimmy knikt instemmend. Het is zielig, dat vindt hij zelf ook. Dan schrikt Kirsty ineens op. -Waar is Stanley juf? 
Ik kijk op de klok. Het ziet er naar uit dat zijn moeder vandaag niet uit zichzelf wakker wordt. -Praat maar even door, zeg ik, dan bel ik wel even naar zijn huis. Terwijl ik opsta, begeeft Myrthe zich al in de richting van mijn stoel. -Goed, zegt ze terwijl ze een feilloze imitatie van mij ten beste geeft, -wie heeft er verder nog wat te vertellen, o ja, ikzelf….
Het duurt lang voor er aan de ander kant van de lijn iemand  opneemt. Het duurt echter maar een paar minuten voordat Stanley de klas binnen rent. -Sorry, sorry, sorry, zegt hij beschaamd. De slaap zit nog in zijn ogen. Hij heeft ook zomaar wat aangetrokken. -Heb je wel gegeten, vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. -Gedronken dan? Nee, dat doe ik nooit, mompelt hij terwijl hij zijn stoel pakt. -Pak maar een kruk, dat gaat sneller, wijs ik. Stanley kijkt onwillig. -Liever niet juf, dat zit zo dom. Hij probeert zijn stoel tussen twee andere stoelen te zetten. Het lukt niet. Het zijn nieuwe stoelen. Prachtige stoelen, in verschillende kleuren, met aan de onderkant stijlvol uiteenlopende poten. Helaas laten deze poten zich maar moeizaam in een rij of in een kring zetten. Een consciëntieuzer type dan ik zou de kring dan ook van te voren klaar laten zetten door de klassendienst. Als Stanley en zijn directe buren eindelijk uitgestommeld zijn, peinst Myrthe er niet over om mijn stoel te verlaten. -Gaat u daar maar zitten, zegt ze terwijl ze naar haar eigen stoel wijst, -wij willen namelijk allemaal heel graag weten hoe uw weekeind was. Iedereen knikt. Ze gaan er eens goed voor zitten. Ik vertel.
-Nou eh..eerst ging ik naar de markt… Vinger. Ja Kim?
-Ging u alleen?
-Nee, ik ging niet alleen. En eh…toen ben ik nog even naar de kapper geweest. Vinger. Ja Greg?
-Is uw haar opnieuw geverfd? 
-Hoe kom je erbij Greg. Denk je dat dat al nodig is op mijn leeftijd?
-Ja juf, ik bedoel nee juf. Geproest.
-En eh….., vervolg ik, ik ben ook nog uit eten geweest. Vinger. Ja Jennifer? 
-Was u daar alleen? -Nee, daar was ik niet alleen.  Gefluister. Gegiechel. Ze vragen naar de bekende weg. Ze weten heel goed met wie ik was.

Consternatie. Een opstootje bij de keuken. Mevrouw van Bakel heeft zich misdragen bij de avondvierdaagse. Van het ene op het andere moment had ze een duistere kant van zichzelf laten zien.
-Ze trok telkens maar een petje over mijn hoofd, klaagt Ron de conciërge.
-Je hebt toch altijd een petje op je hoofd, zeg ik.
-Ja maar deze vond ik niet mooi, pruilt Ron, maar dat kon haar niets schelen. Ik moest perse dat ene petje op mijn hoofd. Ik weet ook niet waarom. Ze randde me bijna aan.   
-Had ze wat gedronken, vraagt Bas, de directeur.
-Nee, ze was eerst heel uitgelaten en daarna was ze ergens boos om, vertelt Marjan. -Ze ging er ook steeds met haar groepje vandoor. Even later stond ze ons dan op te wachten en riep dan heel boos, ‘he, he, nou,nou, daar heb je basisschool de Flierefluiter dan eindelijk!’ Het was echt heel onaangenaam.
-Ze heeft waarschijnlijk een stiekeme verhouding, oppert Louise. Er valt een stilte. Bas verslikt zich in zijn koffie.
-Ja, zoiets overkwam ons jaren geleden toch ook met mevrouw Tempelman, vervolgt ze, die had ’t aangelegd met de vader van Tom. Maar dat kwamen we pas te weten nadat ze ons eindeloos had lastig gevallen met een opsomming van onze gebreken. Ze zoekt waarschijnlijk een aanleiding om weg te gaan voordat iedereen er achter komt.
-Het kan ook zijn dat het door de avondvierdaagse zelf komt, zeg ik, dat er plotseling iets bij je knapt als je jaar in jaar uit zo zinloos in grote groepen door die bossen sjokt. Bas schudt zijn hoofd. Hij kijkt gekweld. Hij wordt zichtbaar ongelukkig van conflicten. -Ik heb dit echt niet zien aankomen, zegt hij, ik begrijp het ook niet maar ik zal maar eens bij haar langs gaan.
-Laat haar maar hier komen, probeert Louise nog, per slot is zij degene die raar doet.
Maar Bas is al onderweg.

Op vrijdagmiddag gaan we zingen. Altijd. Daar heb ik zelf niets over te beslissen. Al heb ik net een knetterende ruzie  achter de rug, al bonzen mijn slapen van de hoofdpijn, ze willen zingen. Als ik de klas binnenkom zitten ze al in een kring om de groepstafel heen. Ralph houdt mijn gitaar in de aanslag, Tim heeft alle muziekboeken keurig uitgestald.  
-Kinderen, brult Myrthe theatraal, nu allemaal even stil want we gaan zingen! De klas valt stil. Ze kijken geamuseerd naar Myrthe. Ga je gang juf, gebaart deze.
-Dankjewel Myrthe. Ik stem mijn gitaar en blader in de muziekboeken.
-Eerst Olga juf, eerst Olga! -Nee, Julia, Julia is veel leuker. De verzoeknummer vliegen me om de oren.
Ik steek mijn hand in de lucht. Het wordt stil.
-Het lijkt me handiger dat ik de volgorde bepaal. Ze knikken. –O.k. Kom maar op met die oude Rus, zeg ik, terwijl ik de begintonen aan laat zwellen en daar galmen de koude avonturen van een verliefde Rus op zoek naar de onwillige Olga al door het lokaal. Gevolgd door het ietwat hardvochtige lied over de lichamelijke ongemakken van ene Julia en uitmondend in een met veel ritmisch geklap omgeven Surinaams liedje. Ik heb geen idee meer met wie ik net zo’n knetterende ruzie had en  mijn hoofdpijn is verdwenen. Dan zet ik het lied ’s Avonds in de keuken met Dina in. Met deze klas kan ik dat rustig doen. Het komt niet in hun hoofd op om Dina ergens anders te situeren dan in de keuken. Mijn vorige klas veel snodere plannen met deze arme vrouw. Ik had geen idee waarom dat lied zo populair was. Tot ik nauwkeurig luisterde. Daarna ging Dina in de ban.


Ergernis. Terugkerende ergernis. Tom en Jimmy lopen tijdens de handenarbeidles op vrijdagmiddag met de staart tussen de benen  terug het lokaal in en leggen hun petjes op hun tafel.
-Wat doen jullie, vraag ik nietsvermoedend.
-We mogen bij meester Henk onze petten niet op, zeggen ze.  Henk staat in de deuropening. De vleesgeworden autoriteit. Een oppermachtige blik in de ogen.
-Je weet hoe ik over die petten denk, zegt hij alsof ik ook 11 ben. Ik zeg niets. Henk en ik werken al 20 jaar samen en we worden het nooit eens over dit punt. Zogauw het weer opspeelt doet Henk net alsof hij voor de wereldvrede is en ik niet. Het haar van Tom en Jimmy zit zo zonder hun petjes plat en raar, ze duwen hun vingers er door heen in de hoop dat er nog ergens een paar haren goed willen gaan staan. Het is ijdele hoop. Ze werpen een snelle bozige blik in de weerspiegeling van het raam. Dan kijken ze me verslagen aan en lopen achter Henk aan. Ze zien er bloot uit. Kwetsbaar ook. Sommige jongetjes horen een petje op te hebben. Het maakt deel uit van wie ze zijn. Zoals een fleurige haarband of een mooie haarknip deel uitmaakt van het zelfbewustzijn van sommige meisjes. Ik zou het natuurlijk voor ze op moeten nemen. Maar hoe? Ze zitten vanmiddag immers bij Henk. Maar het zijn verdorie wel mijn leerlingen! 

-Ze verschuilen hun ogen achter zo’n klep, knettert Henk dan op momenten dat we weer eens een poging doen tot een eensgezinde aanpak.
-Dan vraag je toch gewoon of ze iets verder omhoog kijken, zucht ik, of je laat ze de klep naar achteren draaien. Wat beweegt je toch met die kruistocht? 
Vervelende pietlut versus bandeloze vrouw. 20 jaar rollenspel.

Het is een geweldig leuk stel. De interne verhuizing van deze school zou een stuk minder soepel zijn verlopen zonder hun niet aflatende inzet, hun improvisatievermogen en hun enthousiasme. Ik hoef nooit te zeggen wat er moet gebeuren. De magazijnen worden in record tempo uitgeruimd, de tafels en kasten razend snel verplaatst. Ze klagen nooit, hebben onderling de grootste lol en zijn altijd even teleurgesteld als ik resoluut de volgende rekenles aankondig. –Maar we zijn nog niet klaar. –Morgen verder.
De circuits die ik elke woensdag met hen opbouw in de gymzaal zijn ingenieuzer dan ooit. Ik hoef op het laatst zelf niets meer te verzinnen. De plannen bereiken mij vaak al een dag van te voren. -Als we nou eens de bank in de ringen hangen en dan een touw spannen tussen…., kijk hier hebben we het uitgetekend. Wat denkt u, zou dat kunnen?
De sinterklaasmusical is in een mum van tijd ingeoefend, de decors stralen creativiteit uit, de liedjes worden door iedereen uit volle borst meegezongen. En altijd is er die onbekommerdheid, die humor, die goedmoedige plagerijtjes.
Het is ook een geweldig bewerkelijk stel. Ze kunnen geen tel alleen gelaten worden. Niet voor het halen van een kopje koffie, niet voor het houden van een kort gesprek op de gang, niet voor toiletbezoek. Ik ben de hoek nog niet om of de eerste lawaaigolf haalt mij in en doet mij op mijn schreden terugkeren. 
-Kan ik niet eens even naar het toilet?
-Dat was Jennifer juf, Stanley kijkt mij gedienstig aan.
-Ik ben niet doof Stanley. Ik weet hoe de stem van Jennifer klinkt. Ik hoor ‘um soms nog in mijn dromen. Waarom krijs je zo hard Jennifer?
Jennifer ploft, sist, blaast.
-Ik deed niks! Er klinkt een lachsalvo op.
-Waarom ontken je zoiets, er is niemand die het niet gehoord heeft.
-Ja maar Stanley riep dat ik op moest houden met al dat geklets, terwijl ik gewoon zat te werken.
-En dan zet je het meteen op een krijsen zodat je het met mij stok krijgt. Waarom laat je je toch altijd zo op de kast jagen door die jongen?
Jennifer haalt nukkig haar schouders op.
-Stanley waarom laat je haar niet met rust?
-Omdat het zo leuk is juf. Ik hoef alleen haar naam maar door de klas te roepen en ze wordt al boos.

Een andere keer heeft de halve klas zich om Donny geschaard. Hij huilt of beter: hij huilt alweer. Vanwege een prik in de zij, een vlek in zijn schrift, een goed in plaats van een prima voor een toposrepetitie.  
-Kom, vertel, wat is er gebeurd? Drie troostende meisjeshanden op zijn rug.
-Mijn moe-hoeder wordt vast heel boo-oos, snottert Donny,
ik heb een scheu-heur in mijn gym-thhas.
-Nou ja zeg, protesteert Myrthe, dat ging toch per ongeluk. Ik heb het zelf gezien.
Hoofdschuddend kijken de dames elkaar aan. Wat een moeder zeg. De rug van Donny wordt bedolven onder de strelende bewegingen. In de verte grijnzen Jimmy, Thomas en Stanley treiterig in hun richting. Hee, mietje, roept Stanley, is je tas kapot jochie? Zielugggg! Er stijgt een brullend gelach op.
-Wanneer is die scheur in je gymtas gekomen, vraag ik nadat ik het schouwspel enige tijd met verbazing heb aangezien.
-Vanmorgen voor schooltijd, antwoordt Myrthe.
-En je wacht met huilen tot ik even de klas uit ben, vraag ik verstoord aan Donny.
-Ik dacht er ineens aan, snikt Donny.
-Nou dan stel ik voor dat je nu ineens aan je rekenles denkt. Zitten allemaal en snel. Zijn jullie nou helemaal..Ik wil de eerste 15 minuten niets meer horen.
Diep beledigd lopen de troostgevers naar hun plaats. Nou ja zeg. Denk je iemand te helpen. Wat een juf zeg.

Bas is naar mevrouw van Bakel geweest. We drommen samen in zijn kantoor.
-Geen land mee te bezeilen, ze haalt haar kind van school,
zegt hij somber.
-Maar een paar weken geleden heeft haar bedrijf nog al onze schoolshirtjes gesponsord, zegt Marjan.
-We doen nergens wat aan, vat Bas samen, niet aan pestprotocollen, niet aan gezellige feesten, niet aan projecten.
-We komen er in om, steunt Henk, ik vergeet gewoon wel eens dat we eigenlijk een school zijn.
-Daar komt bij dat ze geen vriendinnen heeft hier, vervolgt Bas, dat was eigenlijk wel haar grootste punt: dat ze geen vriendinnen heeft op deze school.
-Sinds wanneer heeft haar dochter geen vriendinnen, vraagt Marjan stomverbaasd.
Bas schudt zijn hoofd. –Nee, je begrijpt me verkeerd. Haar dochter heeft wel vriendinnen maar zij niet. Ik kon praten als Brugman maar ze gaat weg.

Het is prachtig weer. Ik heb de lessen gelaten voor wat ze zijn en ben naar buiten gegaan. De meisjes zitten rustig bij elkaar te keuvelen. De jongens voetballen op het veld. Het is heel rustig. Collega Louise voegt zich bij me. Ineens valt er een grote schaduw over ons heen. Alle meisjes zijn in een half rondje om ons heen gaan staan. Ze kijken ons zwijgend aan. Daarna kijken ze elkaar zwijgend aan. Schutterig ook. Ze aarzelen ergens over. Sommigen hebben zich alweer half omgedraaid. Dan duwt Kirsty Myrthe naar voren. – Vraag het dan! Myrthe vat moed. Ze wordt een beetje rood. Ze schraapt haar keel, kijkt haar vriendinnen nog eens aan en begint.
–Ja, eh..wij wilden wat vragen maar we weten eigenlijk niet of het wel goed is dat we dat vragen.
-Dat zul je pas weten als je het gevraagd hebt, zeg ik, dus vraag maar gewoon.
-Nou..eh..we hoorden van de moeder van Linsey dat zij had opgetreden als buikdanseres op een feest van jullie.
-Dat klopt. Is dat wat je weten wilde, grijns ik.
-Nee, lacht Myrthe, ik..wij willen eigenlijk iets heel anders weten, we willen weten of het waar is dat jullie dat feest gaven omdat jullie getrouwd zijn… samen?
-Ja dat klopt ook, zegt Louise.
-Het is dus geen geheim?
-Welnee.
Ze stormen allemaal tegelijk naar voren. 
-Was het leuk?
-Wat hadden jullie aan?
-Wie traden er nog meer op?
-Gaan we het ook nog met de klas vieren?
-Stop, roept Kirsty, eerst feliciteren allemaal. Ze dirigeert haar vriendinnen in de rij. Iedereen geeft ons plechtig een hand.
-Zo, en nu vertellen, zegt Myrthe.


Na twee jaar lief en leed gedeeld te hebben kunnen we natuurlijk niet zomaar uit elkaar gaan. De leerlingen hebben besloten een afscheidsfeest te organiseren, een gala. Mijn collega en ik mogen er niets van weten en zijn verrast als we de leerlingen allemaal in de mooiste kleding aan te zien treden. Het is prachtig. Stanley lijkt een volwassen man in zijn pak. Rens draagt zijn geleende en veel te grote pak met zoveel verve dat hij op een oude rocker lijkt. De meisjes komen allemaal in een zwart jurkje binnen. Ze zien er prachtig uit. Ze hebben hun lippen fel rood gestift en dragen hoge pumps. Er wordt soms vervaarlijk op heen en weer gezwiept maar er kiept niemand om. Alleen Sanne en Naomi dragen iets anders. Aan de kleding van Sanne kun je duidelijk zien dat ze haar best gedaan heeft om er feestelijk uit te zien vandaag maar Naomi heeft de kleren aan die ze gisteren ook droeg. Dat komt haar op werkelijk dodelijke blikken van de andere dames te staan.
-Had je nou werkelijk niks anders om aan te trekken?
-Nee, ik heb geen zwart jurkje.
-Nou dat hadden wij ook niet. Maar die hebben we gekocht. We hebben je toch gevraagd of je met ons mee ging naar de stad.
-Dat mocht niet van mijn moeder.
-Had je dan ook geen andere nette kleren aan kunnen doen?
-Dit zijn mijn nette kleren.
Gesnuif. Gezucht. Spelbreker.

Een van de optredens betreft het naspelen van de show America’s Next Topmodel.
–Het gaat niet alleen om de kleding maar ook om de presentatie, kondigt Kirsty aan terwijl ze een perfecte imitatie van Tyra Banks geeft. – Ik zit in de jury en Donny  speelt J.Alexander.
Donny schrikt op. –Waarom ik?
Alle meiden schateren het uit. De jongens kijken confuus. Ze kennen het programma niet. Ik wel. Ik kijk Kirsty hoofdschuddend aan. Ze grinnikt. Donny haalt zijn schouders op en gaat sportief naast Kirsty zitten.
-De juffen doen ook mee aan de modeshow, gebiedt Kirsty. We staan op.
Een voor een lopen we de catwalk op. Kirsty kijkt uiterst kritisch naar onze verrichtingen, tikt zo nu en dan met haar pen tegen haar hoofd, fronst haar lippen meerdere malen en schrijft dan lichtjes met haar hoofd schuddend iets op. Als we allemaal geweest zijn geeft ze haar oordeel. De helft valt af. Sanne niet. Sanne mag door ondanks het feit dat zij zich niet conform de dresscode gekleed heeft. Ik kan mijn lol over dit feit niet op. Dat is aardig. Dat is heel aardig. Dat is ook een doorbraak. Ik dacht dat we nooit door Kirsty’s harde oordeel over die leuke, originele, warmhartige Sanne heen zouden breken. Maar ze heeft het kennelijk toch begrepen. Van alle verrassingen vandaag is dit toch wel de mooiste.
-De creatie van Sanne is gedurfd en origineel, complimenteert Kirsty. -Zij combineert op verrassende wijze een rode rok met een mooi geel vestje.

Het afscheidslied wordt gerapt door Stanley. Hij heeft een bestaande tekst gebruikt en daar zijn eigen versie van gemaakt. Stanley kan geweldig goed rappen. De tekst is onnavolgbaar, de enige woorden die we goed verstaan zijn afscheid, missen, pijn in het hart. Halverwege stokt het, de muziek dreunt door maar Stanley zijgt neer op een bank, verbergt zijn hoofd in zijn handen en snikt het uit. Myrthe slaat impulsief haar armen om hem heen. Nienke pakt zijn hand en wrijft erover. Tim loopt naar me toe een slaat me aangedaan op de rug. Tessa vleit haar wang tegen de mijne. In de verte staan drie leerlingen met de armen om elkaar heen. Praktisch iedereen huilt. Iedereen? Het zal toch niet dat ik... kom op. Ik slik. Ik hoest. Ik red het net.
Als afscheidscadeau mogen de leerlingen een doosje komen uitkiezen. Bij iedere leerling vertellen we welke persoonlijke verdiensten ze daar in moeten stoppen om nooit verloren te laten gaan. We vragen aan Tim om zijn prachtige eigenzinnige wijze van dansen erin te bewaren en Donny zijn onaflatende hulpvaardigheid. We prijzen Myrthe om haar haar geweldige verbale slagvaardigheid en Denice en Femke om hun creativiteit. Naomi bergt haar talent om prachtige verhalen te schrijven erin op en Stanley zijn aanstekelijke humor. Als ze allemaal een doosje in de hand hebben bekijken ze de doosjes van elkaar. Dan breekt er plotseling tumult uit.
-Oooh, juf kom eens, Sanne heeft haar doosje geopend!
Verschrikt kijken de leerlingen ons aan. Hoe moet dat nu. Is Sanne nu al die eigenschappen kwijt? Het wordt stil. 11 jaar, denk ik, 11 jaar en bang dat er eigenschappen uit een doosje ontsnappen.
Lief, warm, druk, magisch stel. Ik zal jullie missen.

(Eerder verschenen in het Onderwijsblad n.a.v. de gratis verspreiding van De gelukkige klas van Theo Thijssen door het CPNB).

donderdag 3 februari 2011

Artikel. Competentieleren.

Een gewogen oordeel.

Ik ben geen zalm die tegen de stroom inzwemt. Vroeger wel maar dat is lang geleden. Tegen de stroom inzwemmen is zwaar en een beetje jammer van je leven. Het is ook een tamelijk zinloze exercitie want je blijft vaak precies op de plek waar je al bent. Toen de pabo, waaraan ik verbonden ben, een aantal jaren geleden onverhoeds het competentieleren invoerde besloot ik, na enige aarzeling, om maar met de stroom mee te gaan. De aanzet tot de verandering kwam uit een ruimtestation zo’n honderd lichtjaren hier vandaan, het lag niet bepaald voor de hand dat zij mijn gespartel op zouden merken. Wat ik mij echter niet goed gerealiseerd had, is dat alles wat als een kabbelend beekje begint langzaam maar zeker in een grotere stroom verandert. Een stroom die stroomversnellingen en diepe watervallen kent. Zolang je er middenin zit weet je niet of de stroom ooit eindigt en bovenal of het aankomstpunt je wel bevalt. Want een ding lijkt me voor de hand liggend: de bestemming moet een betere plek zijn dan de plek waarop je je voor de invoering van het nieuwe stelsel bevond. Anders is alles vergeefs geweest en eveneens een beetje jammer van je leven. Na vier jaar competentieleren in het eerste jaar van de opleiding wordt het tijd om de moeder aller competentievragen te stellen: zijn we ergens aangekomen en wil ik daar ook zijn. Het antwoord is: al sla je me dood.
O ja, bepaalde veranderingen zijn beslist verbeteringen. De invoering van beroepstaken, competenties, assessments en een  professionele standaard heeft op een heldere manier aan studenten duidelijk gemaakt wat er zoal van een leerkracht basisonderwijs, en dus van hen, verwacht wordt.  Dat maakt het opleiden van studenten makkelijker omdat de diverse niveau’s (propedeusefase, hoofdfase en afstudeerfase) duidelijk dan voorheen gedefinieerd zijn. De beroepstaken zijn beter op de praktijk afgestemd en worden ook beter vanuit de diverse vakken gevuld. De pabo is geen verzameling losse vakken meer.
O nee, het heeft vier jaar geduurd voordat bovenstaande opbrengsten gerealiseerd waren. In den beginne was er niets en niemendal. Nou ja, er was een A-viertje met competenties en aantal ideeën over de wijze waarop die competenties aangetoond konden worden. Van studenten werd verwacht dat zij uit eigen beweging en het liefst op hoogst individuele wijze bewijzen zouden leveren over hoe zij zich op de gewenste wijze hadden ontwikkeld. Kunnen achttien jarigen dat? Nee, dat kunnen zij niet. Toch waren er studenten in mijn groep die zich op de gewenste wijze ontwikkelden. Tenminste…dat dacht ik. Mijn collega’s, die  twee maal per jaar mijn studenten als assessor beoordeelden, dachten soms even zo vrolijk van niet. Waren het voor het tijdperk van de competenties de cijfers die in zo’n geval de doorslag gaven, nu handelde het over gewogen oordelen. Gewogen oordelen zijn per definitie subjectief en om toch nog zoiets als een gelijk oordeel te verkrijgen deed het begrip intersubjectiviteit zijn intrede. Het viel in de praktijk niet altijd mee de vereiste intersubjectiviteit te creëren. Soms keken wij elkaar sprakeloos aan. Was het nou echt nodig om, zoals collega A deed, op elke slak zout te leggen? Kon ze zelf als eerstejaars destijds ook alles al meteen dan? Waar baseerde collega B. in hemelsnaam zijn oordeel op dat het met student C ‘wel goed kwam’? Intuïtie? Nou ja zeg. En dus kwamen er regels voor de invulling van het digitaal portfolio en aanwijzingen voor de wijze van beoordelen, gevolgd door nog meer nieuwe regels en nog meer nieuwe aanwijzingen. Ook de vakdocenten deden een steeds grotere duit in het zakje. IJverig en volhardend probeerden we de nieuwe wereld van het competentieleren van een matrix te voorzien die alle onderlinge verschillen in uitwerking en beoordeling tot een minimum zou weten te beperken. Soms tot ver achter de komma. En passant kieperden we op deze wijze ook een van de belangrijkste uitgangspunten van het nieuwe leren –pluriformiteit-  overboord maar het moet gezegd: eerstejaarsstudenten worden heel blij van duidelijke regels en eenvormigheid. Ik ook. Voor pluriformiteit moet je ouder en wijzer zijn.
Het competentieleren staat en valt met het samenstellen van een digitale portfolio. Op een digitaal portfolio komen alle wijze lessen, leerzame ervaringen en theoretische verdieping samen. Door de steeds uitdijende stroom regels en voorschriften begint dit beoordelingsinstrument  zo langzamerhand trekjes van een administratieve moloch vertonen. Een vraatzuchtige monster dat nooit tevreden is, die iedere student verplicht alles wat in de les is besproken, gelezen of tijdens de praktijk is ervaren  eindeloos te herkauwen. De opvallendste eigenschap van de moloch is echter dat het in het eerste jaar veel MBO-meisjes verslindt en zeker de helft van het aantal jongens uitspuugt.
Is dat erg? Ja, veel collega’s vinden dat erg. Die halen onderzoeken aan waaruit blijkt dat vooral jongens van een jaar of achttien slecht in staat zijn om dat wat ze tijdens lessen horen en in de praktijk ervaren, te reproduceren en in een betekenisvol verband schriftelijk uit te werken. Hun hersens zijn daar nog niet voldoende voor ontwikkeld. Ook reppen deze collega’s droevig over de teloorgang van een nieuwe generatie onderbouwleerkrachten die vroeger uit het MBO gerekruteerd werd. Anderen daarentegen wijzen op de schrikbarende lichtheid van de portfolio’s van deze studenten, het kromme taalgebruik, de terloopsheid van de waarnemingen en onderzoeken, het onvermogen om zinnige verbanden te leggen. Dit kan echt niet, spreken zij beslist. De waarheid ligt hier natuurlijk in het midden. Maar met een waarheid in het midden neem je geen transparante beslissingen over de toekomst van zulke studenten. En zeker geen intersubjectieve. Het wordt op deze wijze dan ook soms een kwestie van mazzel of je als eerstejaars met je discutabele portfolio bij assessoren terechtkomt die met je te doen hebben en vertrouwen op de kracht van het voortschrijdende inzicht of bij assessoren die de samenleving een zwakke onderwijzer hopen te besparen. De ene weegschaal is de andere niet. Hoe graag we dat ook zouden willen.
Dan is er nog de politiek. Met ferme hand hebben zij zwak spellende en moeizaam rekenende studenten de wacht aangezegd. Er werden landelijke taal- en rekentoetsen ingevoerd. Een onvoldoende bij een van deze twee toetsen leidt tot een sudden death. Dit voorbeeld vond al snel navolging. Taal en rekenen als knock-out? Dan toch zeker de natuur, geschiedenis en aardrijkskunde(OJW) ook. OJW knock-out? Ja zeg….ICT dat is pas belangrijk. Over een paar jaar is het misschien alleen nog de sectie Bevo die het goed vindt dat studenten met een matig resultaat het tweede jaar in gaan. De hele toetsstructuur is inmiddels zo ondoorzichtig en lastig geworden dat zelfs de Toetsadviescommissie het moede hoofd in de schoot heeft gelegd. Ze kwamen aan het eind van het vorige cursusjaar niet met een gezamenlijke visie naar buiten over hoe het nu verder moest. In plaats daarvan liet ieder voor zich zijn licht over de ontwikkelingen schijnen. Misschien moeten we wel concluderen dat intersubjectiviteit niet bestaat. Althans niet op een opleidingsschool.
En zo voerde de stroom ons mijlen ver weg van de bron. In tegenstelling tot de uitgangspunten kiezen eerstejaars studenten hun leerweg niet zelf en leveren ze al helemaal geen unieke en hoogst individueel samengestelde portfolio in. Is dat erg? O nee, eerstejaars studenten moeten vooral heel veel kennis opdoen van hun docenten en van hun mentoren in de basisschool. Pas dan mogen ze een piepklein individueel ideetje ontwikkelen omtrent het een of ander. Maar voor dit soort conclusies waren we niet op weggegaan. Op deze plek waren we tijdens een vorige tocht al geweest. Is het dan toch allemaal vergeefs geweest? Ach. Laat ik die vraag maar niet stellen. Voor je het weet ben je weer een zalm en spartel je onzichtbaar rond. Wat ik wel weet is dat over een paar jaar een nieuw ruimtestation een boodschap naar ons zal zenden. Een boodschap over een nieuwe missie. En weer zullen we op weg gaan. Anno 2008 is dat het lot van iedere docent.
(verschenen in het Onderwijsblad).